De betekenis van de Nederlandse familienamen
(1941)–P.J. Meertens– Auteursrecht onbekend
[pagina 45]
| |
IV. Namen, ontleend aan lichamelijke en geestelijke eigenschappenDe vierde groep bevat de familienamen, die aan lichamelijke en geestelijke eigenschappen zijn ontleend en die oorspronkelijk wel als bijnaam bedoeld zullen zijn. In middeleeuwse stadsrekeningen en andere bronnen voor de kennis van het leven in de middeleeuwen vindt men herhaaldelijk namen als: Herman Platvoet, Gerardus Sconehals, Willam Suermont (14e eeuw, Deventer), Pieter Goetzot (1426, secretaris van Middelburg), Willem Treurniet (1493, Middelburg), Willem Roothooft (1514, Alkmaar), Ryckaert de Gryse (1526, Sluis), die ten dele waarschijnlijk al geslachtsnamen zullen zijn geweest, en dat in elk geval gemakkelijk konden worden. Aan deze wijze van naamgeving danken vele families hun naam als: de Groot, (de) Klein, de Lange, de Korte, de Hooghe, Out, Oudemans, de Jong(e), (de) Mooy, (de) Regt, Krom, Blankaart (in Vlaanderen: Blancquaert). De kleur van het haar, een der meest opvallende eigenaardigheden van een mens, kon aanleiding hebben gegeven tot namen als (de) Wit(te), (de) Zwart, de Roode, de Rooy, de Bruin(e), enz. Aan andere lichamelijke eigenschappen zijn de namen Kroeze, Krul, Breebaart, Bruynooge, Korthals, enz. ontleend. Geestelijke eigenschappen en karaktertrekken, die bij een bepaald persoon in het oog vielen, deden namen ontstaan als: de Goede, de Vroede, de Heus (de heuse, hoofse), Dedel (d'Edel),Ga naar voetnootl) Kloek(e), Stout (moedig), de Rijke, de Milde, Vroom, de Snoo (de snoode), de Looze, Goethals, Goetbloet, Ligthart, enz. Ook de naam Schimmelpenninck behoort tot deze groep; de stamvader was klaarblijkelijk een zuinig man, die zijn geld liever liet beschimmelen dan dat hij het uitgaf. Ook dit soort namen is al oud; in de Deventer | |
[pagina 46]
| |
Cameraarsrekeningen vinden we in de dertiende eeuw al namen als: Gheryt Dapper, Johan die Loze, Willam die Vrode, naast namen die een eigenschap of een kenmerk aanduiden en op -aard eindigen, als Henricus Dullard, Johan Kladdard (naast Johan Kladde) (mnl. claddaert = vuilpoes), Johan Loyard enz. Ook rekenen we hiertoe die familienamen, die ontleend zijn aan de onderlinge betrekkingen die tussen mensen bestaan, als Vader, Broeder, Kind, Jongkint, Oom, Peetoom, de Peter, de Neef (de Nève), Post(h)umus (na de dood van de vader geboren), de Voogd, Bastert, Bankert (= bastaard), de VriendGa naar voetnoot1), Naber (buurman), Nienaber (nieuwe buurman). Vgl. nog Pietermaat en Dirkzwager. Natuurlijk bestaat de mogelijkheid, dat enkele van deze namen aan huisnamen of gevelstenen zijn ontleend, terwijl andere (Broeder en Oom) aan voornamen ontleend kunnen zijn (vgl. blz. 23, 25). Ingeval de familienamen Zondag, Maandag en Vrijdag naar de geboortedag van de stamvaders zijn genoemd, kunnen we ze eveneens met enige inschikkelijkheid een plaatsje inruimen in deze vierde groep, maar Vrijdag kan een patronymicum zijn, wat zeker het geval zal zijn met de namen Lente, Zomer en Winter (vgl. blz. 25, 26, 28), tenzij men Lente van het Twentse gehucht van die naam moet afleiden. De familie de Winter echter kan (tenzij het lidwoord later zou zijn bijgevoegd) haar naam al of niet rechtstreeks (door een huisnaam?) van het jaargetijde hebben gekregen, evenals de familie Herfst. Ook de namen April en de Mey (met Koelemey) zullen wel op soortgelijke wijze zijn ontstaan. Dat ook namen uit deze groep een andere oorsprong kunnen hebben dan men volgens hun vorm zou verwachten, blijkt uit de naam van de bekende kapitein van de Watergeuzen Jacob Simonz de Rijck (1541-1584), die vóór hij deze naam droeg Jacob Simonz Rijck heette, maar nòg vroeger Jacob Simon Ryckertszoonsz, | |
[pagina 47]
| |
waardoor hij niet in deze, maar in de eerste groep thuishoort. |
|