Het toneel der snaaken
(1738)–Jan Pietersz. Meerhuysen– AuteursrechtvrijUyt Lemstad, den 21 AprilOp heden is alhier een nieu verdrag besloten,
In 't by-zijn van den raad en noch veel andere Grooten.
Waar van den inhoud der Articulen bestaat
in dese puncten; Als ten eersten, dat de maat,
Waar meed' men Bakkers gild de mellik toe sal meten,
Gebruykt sal worden tot sy gantschlijk is versleten.
Ten tweeden, dat de Beek, soo lang sy vloyen kan,
| |
[pagina 124]
| |
Het waterpoortje sal bevochtigen. En dan
Ten derden sal men hier in volle vrede leven,
Maar dat men yder een den buyk heeft vol gegeven
Van Rinse en Franse wijn en soete Hypocras,
Die hier drie Sondagen voor elk ten besten was.
| |
Uyt Wageningen den 24. Dito.Op heden kregen wy een Compagni hier binnen,
Die op het spoedigste wat wonders moest beginnen;
Om d' aequipagi, die daar altemaal ontbrak,
Gereed te maken: waar op dat een yder sprak,
Om haar gesamentlijk in haast te transporteren
In 's Graven-Hage, daar men 't nieuwste stof van kle'eren
Moest soeken, dat daar ook gevonden wierd. Haar gelt
Wierd daat'lijk aangeleyt, men soekt, men stelt
Het eind'lijk alles vast, en koopen na behoeven,
By eerlijke li'en, by Hoeren en by Boeven,
Van Stof, van Lint, en Kant: maar daar wierd noit gebrocht
Soo veel verschiet als onse Kapitein wel socht:
En eindelijk is, door gereformeerde Francen,
Haar 't laatste goed beschikt. Het volk hier na aan 't schransen
Geraakt, wierd door dien hoop in haast gecontenteert:
En na een brave roes kreeg yder sijn begeert.
| |
Uyt Saalwijk, den 15. Mey.
Een Fransman hier gearriveert,
Waar van voor heen noch niet gesprooken,
Viel op sijn poort, en rapporteert,
Dat twee Illusters zijn gebrooken
En omgekomen, waar van d' een
| |
[pagina 125]
| |
Door aanstoot, d' ander door het vallen
Gebrooken hebben als en been.
Doch 't alderwonderst is van alleen,
Dat hier wierd, eer het is geschort:
Meer-Rinse vocht als bloed gestort.
| |
Uyt Saalwijk, den 16. dito.Hier is een throon gemaakt voor drie der schoonste Juff'ren,
Die yder, die hier komt, veel woorden op moet off'ren:
Waar in begrepen word 't geluk dat elk een gunt
Aan die, daar d' Overste het meest op heeft gemunt
Om 't approcheeren, maar die haar hier 't langst vertoonen,
Sal men voor eerst in dit Tournoy-spel nog verschoonen
Tot op een ander tijd, God geef haar goeden nacht,
Die d' eerste steek der Speer in dit Tournoy-spel wacht:
En dat uyt dit gevegt, dat niet en is te sluiten
Eer 't jarig is, twee jonge Campioenen spruiten,
Waar van dat elk voor sich, eer dat hy oud wort, leer,
Gelijk als dese twe, 't hanteren van de Speer.
| |
[pagina 126]
| |
God geev' haar veel geluks, en hoede haar voor rampen;
Dat sy noch hondert jaar te samen mogen kampen:
Want al de lust, dewelk' de Ridders daar toe port,
Is dat men kampt, en noyt door kamp gedood en word, &c.
| |
Uyt Dantzwijk, den selven dito.Omtrent de middernacht is hier yets raars verscheenen,
Door het bewegen en gestamp van menschen beenen.
Sint Pieter selve scheen, dat hier de voortocht had,
Die nauwelijks een treed, dan op de mate trad;
Doch een Christoffel, die in stilligheyd dit merkte,
Weerhielt sich in dit spook, en spaard sijn kracht en sterkte
Soo lang, terwijl hy selfs hier uyt geen vreugt en nam,
Tot hy by St. Justijn na wensch te bedde quam.
Op 't sluyten komt een post, en seyd,
Dat alles hier in soetigheyd
Is toegegaan, en dat Justijn
| |
[pagina 127]
| |
Tot noch toe niet te bed zou zijn:
Om dat St. Peter, eer sy scheyen,
Haar eerst noch eens ten dans moest leyen,
| |
Uyt Lijflant, den 18 dito.
Naar dat hier 't aartrijk door de droogt
Gescheurt is, en van een gespleten,
Soo heeft men schijnt hier uyt beoogt
Een groote schaa voor d' ingeseten.
En om dit voor te komen, heeft
Men door inventien van buyten
Het water, dat de Beek ons geeft,
Daar over en daar in doen spruyten,
Waar door dit opgescheurde Land
In korten wel meer toe mogt loopen,
En schieten spruyt by-spruyten: want
Wy moeten altijd 't beste hoopen.
God geev' ons d' eerste spruyt in 't jaar,
Op 't alderminste thien pond swaar.
| |
Uyt het Boekenburger Leger, den 18 dito.d' Aproches, waar me'e dat men sterk heeft voort gevaren,
Zijn nu gekomen, naa dat wy seer besig waren
Met goede voorspoed en geluk, tot op de wal,
Voornemens dat men nog desen ochtent sal
Een inval doen: Dit is vastelijk voorgenomen
Al zou 'er niemant weer hier uyt te rechte komen
Wy hopen goed succes: maar worden wy geweert,
Soo werd per naasten u perfect geadviseert.
| |
[pagina 128]
| |
Uyt Engeland, den 17 Mey.
Onse Burgery, met hoopen,
Siet men op en neder loopen
d' Een met Myrth en Maagde-palm,
d' Ander maakt een soete galm.
Nu die vreugt komt ons te vooren,
Dat wy blijde tijding hooren,
Hooren het menschelijk geslacht,
Noch al na het teelen tracht.
Beek wil Bakkers oven-spoelen:
In de nieuwe witte doelen,
Met geen Spaanse Wijn noch Mee;
Maar met witte Blamange.
Of de Wijn te veel mogt bijten,
En de Mee de grond doen slijten,
Geeft de Blamange naa kracht:
Die het alles weer versacht.
Bakertje is wel te vreden,
Nu sy krijgt; en 't is ook reden,
Van dees handelaar in wol,
Dagelijx haar buyke vol,
'k Wou niet dat wy onse wijven
Mosten met die maat gerijven:
Doch sy krijgen mee haar deel,
Al is 't juyst om niet soo veel.
Soo wy haar het lijf vol parsten.
Mogten sy aan stukken barsten;
Dat ons seeker, lieve Vriend,
| |
[pagina 129]
| |
Voor het eerst noch niet en dient.
Doch ik mach dit laten varen,
En sien of ons' Borgerscharen
Haast met Peerel en Robijn,
En met 't Kroontje veerdig zijn.
Dat ik, om in haast te enden,
U met desen toe sal senden,
Toegemaakt van vrolijkheyd,
Dat haar hier word toegeseyd
Van nu tot in eeuwigheyd,
AMEN.
| |
Uyt Bethlehem, den 17 dito.De Priester van dees' plaats sal naa de middernacht.
Toekomende de Hel, waar dat hy word verwacht:
Inwyen, en hy sal op bey sijn knyen kruypen
En ellebogen, of hem yet wat mogt ontdruypen.
Van 't water, dat expres hier toe geheyligt word.
De wy-quast, eerste gedoopt daar 't Maagdewater stort.
Sal 't Helletje daar voor met Room en Melk bedouwen,
En 't Boek des werelds van twee Bladeren ontvouwen.
| |
[pagina 130]
| |
Waar dat hy maar alleen in stilte lesen mag.
Wat Venster 't was, waar door hy eerst de werelt sag.
En als dit is gedaan met yver en met lusten,
Soo sal hy, afgemat, hier na eerst mogen rusten:
Want so hy ruste eer hy dit had afgedaan,
Soo sou hy 't Priester-ampt straks weer af moeten staan.
| |
Uyt Wagenburg, en Steynwijk, den 17 dito.Bey dese plaatsen zijn beset en geblokeert,
Doch geen van tween sig veel aan dees' besetting keert.
Sy sijn te sterk om een belegering te vreesen
Van sulk een zwakken hoop van volk, gelijk als desen:
Want Wagenburg vreest Beek, noch Amsterdammer macht;
Daar Steynwijk het beleg der Fransen niet en acht.
Want 't gaat hoe 't gaat, de Beek en kan soo hoog niet vloeyen,
Dat hy het laagste van dees' plaatse zou besproeyen:
Ook word sijn cours nog door een and'ren arm geleid:
| |
[pagina 131]
| |
Soo dat dees' plaats daar van in 't minst geen nood en heid.
In Steinwijk, soo 't lang duert, sal 't leeger van de Fransen
Haar retiraders wel in 't korte leeren dansen
Al roepen sy wat luid approches vous Monsieur.
Na d' eerste fury leyt, druip-steerten sy We'er deur.
Dit's tegenwoordig al het geen ik weet te schrijven;
Wat d' uitkomst geven sal, moet God bevolen blijven.
| |
Uit Weenen, den 18 dito.Eer dat de handeling by de geallieerden
Sijn voortgang spoedig nam, so quamen in dit Rijk,
Hoewel sy haar in 't meest of minste niet beseerden
Door d'hooge vloed der Water-landers op de Dijk:
Die door een sterke drift geraken aan het hollen,
Het welk voor eenigen een groote droefheyd scheen.
Maar doe de Dijk graaf sag het soete neder rollen
Der soute druppelen, begon hy, wel te vre'en,
De Bersch te stoppen, en de snelle vloet te stutten:
Waar door men datelijk van 't water wiert verlost,
Soo dat de storm, die hy met macht hier socht te schutten,
Te Lacchen ophiel, die te Weenen was begost
Dit gaf soo grooten vreugt by al de bond-genoten,
Dat hy in dit contract alleenig wierd besloten.
| |
[pagina 132]
| |
Een kostelijk Juweel: soo yemant komt te horen,
Wie het gevonden heeft en 't weder brengen kan
Die kom op 't bakenes, daar sal men sulken man
Met duisent dankbaarheen en vijftien hondert kronen,
Voor sijn getrouwe dienst seer blijdelijk belonen.
Tot Haarlem wort op nieu gedrukt en uytgegeven,
Dat yeder drukken sal, soo lang als hy kan leven,
De Drukker werd gedrukt, en hy drukt we'er wat wonders:
Maar of hy drukt of niet, hy drukt niet veel bysonders:
Want als hy drukt, so drukt hy sonder verf of inkt,
Ja so, dat al sijn druk de drukkery door stinkt.
Gedrukt tot Haarlem: voor CHRISTOFFEL van Beek, Bruydegom, ende sijn E. Bruyd, Juff. JOSINA Bakkers, den 18 Mey, 1661. |
|