Belacchelijke term van een Juffer.
ZEekeren Iuffer, haren Docter ten eeten hebbende, hoorden hem met veele Hoofsche termen van het een en ander redeneeren. Sy hem garen met gelijke munt betalen willende, en siende dat des Docters hoed-brand wilde afvallen; vraagde heymelijk aan haar knecht, (die de Latijnsche Taal verstond) wat een Hoedband in het Latijn te seggen was? De schalk, haar een pots schuldig zijnde, seyde haar, dat het vererum heete, waar mede de Latinisten het mannelijke lid benamen: de Iuffer, dan seyde: Heer Docter, uw vererum sal vallen. Neen Me-Iuffer, antwoorde hy, hy is noch in goeder