ten dat de beschuldinge tegen u, waaragtig is. Den Verdobbelden hals siende dat hy in de klem was, begon heel deerlijk te sien, en te seggen: Genade Heeren, het is gebeurt, dat ik, wandelende door een Dorp, een toom van een Boer stal, daar aan een Paart gebonden was, en dit sal misschien het Paart zijn, dat gy meent dat ik gestolen heb. Den Schout, en Schepenen konden hem van lacchen qualijk onthouden, toen sy dese eenvoudige antwoord hoorden, scholden hem derhalven met een geesselinge, mids dat hy sich beloofde te beteren, quijt.