Van drie Koopluyden die gefaalieert zijn.
DE Vleer-muys, met de Duyker, en de Hagedoorn, te samen een Schip uytgerust hebbende om koopmanschap te doen, stellende den Vleermuys tot borge: Het Schip quam te vergaan, soo dat sy alle te samen arm worden, en moesten veldvluchtig zijn: De Duyker duykt noch altoos na de grond, op hoope om noch yets te vinden: De Haagdoorn tast een yegelijk aan, meenende dat het noch van zijn goed mochte wesen: De Vleder-muys reyst altijt noch by nachte, uyt vreese van zijn crediteuren: 't Schijnt wel dat sy doe die pracktijke noch niet en had-