nemen, dat hy sulken pot ontfangen had; de Woekenaar niet kennende sijn pot, mits datse gescheurt was, ontfangt het pand, en geeft hem 't geld, en om dat geld liet hy den Iongen Wijn koopen, also wierd de Tafel gestoffeert. Doen men de Maaltijt in de Lombaart houden sou, was de pot en spijs weg genomen; de Kok kijven hoorende, seyde dat daar niemant in de kooken geweest was dan de Priester, en wie sou sulks vermoeden van een Priester: somma de Meyt gaat tot den Priester om te sien of daar de pot was, maar daar was pot noch pots kind, sy woude perfors de pot van hem hebben nademaal hy alleen in de kooken geweest was; hy belijden ten laatsten dat hy de pot geleent had, maar dat hyse weder t' huys gesonden had, daar hyse geleent had, als d' ander missaakte is de kijvagie seer groot geworden; de Priester tot getuygenisse toegenomen hebbende: siet doch hoe periculeus dat het nu ter tijt is, met yemand sonder schrift te handelen: men soude my by na wel van dievery beschuldigen, en had ik geen Ceeltje van des Lombaarts eygen hand, met een heeft hy het Ceeltje getoont, doen is