ster ende den Pastoor van hoogte, dikte en langte seer wel over een quamen: de goede Heer geen achterdocht hebbende, is ligtelijk met hem gegaan. d' Eene Tabbaart aan den anderen wierde voorgehaalt, ende ten lesten is 'er een gevonden die Heer-oom seer net paste; De Verkooper prijstse, naa de maanier, seggende, datse niet beter aan het lijf geschildert mogt staan. Als den Bedrieger hem nu van vooren en achteren, en van alle zijden genoeg besien hadde, oordeelde datse over al wel zoude zijn, behalven voor, daar dachtse hem eer te kort te wesen. De Verkooper seyd, waarom op dat de koop immers mogt voort gaan, dat het des Tabbaarts schuld niet en was, maar dat het de hooge Tas dede, dat hy op die plaats een weynig korter was. Wat wil ik veel woorden maaken? hy legt de Tas af: d' ander kijken van vooren, het was doen weldoend'er de Tas af was, 't was wel, men keerden hem eens om, om te sien hoe 't achter gestelt was: terstond de Boef, die op schelmery uyt was, heeft den Tas gestreken en alsoo flux aan 't loopen gestelt. de Paap dat siende, is hem na geloopen, soo gekapt als hy was, en de