Het toneel der snaaken
(1738)–Jan Pietersz. Meerhuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
sijn guytery voor den dag, zijnde een Pulvertje, vraagt rontom of sy wat hebben willen, segt goed te zijn voor de verstoptheyt des hoofts: een yeder gegeven hebbende neemt sijn mantel en gaat weg; maar qualijk weg zijnde begint te werken, en elk om 't harst te niesen: de luyden van de brug quamen beneden loopen, meenden dat 't onder de Brug spookte, niet konnende bedenken, hoe het onder de Brug soo snorde, beneden komende begonden te lacchen, te meer, om datter niemant was die spreeken kon. |
|