evenals méér dan vijftig jaar geleden, evenals in al die volle jaren van ons samenzijn en samenleven: - de eenvoudige, diepe, eeuwige woorden van de liefde; maar tóén op dien Kertsdag en in den nacht van den eersten op den tweeden Kerstdag waren die lieve woorden, en alle gebeden, geladen, geladen met héél een levensmacht en met héél onze liefde, die in ons en over ons heen en boven ons uit was gegroeid, wonderbaarlijk, tot in God. Het was toen, alsok ik mijzelf sterven voelde, het leven wegglijden naar de stilte waarin mijn Christine te stijgen scheen, diep-ademend, als klom zij de bergen in.
Ik bleef praten tot haar, zacht en hevig, indringend, over de Kerstnacht in de abdij, over Anne-Marieke die ik in de middag gezien had en wie ik over moeder Christine vertelde; over herinneringen uit ons boordevolle leven, over ons beiden, over het sterven, over God. Ik had haar hand vast, ik bekeek die hand, - die schat - en liefkoosde ze, en telkens telde ik als waren het kostbaarheden, zoals ik vroeger altijd deed, de zuivere vingers van die trouwe vrouwe-hand.
Nú, een jaar later, begrijp ik alles veel beter, zie ik helder de grond der dingen. Wanneer wij elkander aankeken, liefste, keken wij door elkaar heen, in dezelfde richting, naar God. Dat was het wonder van onze liefde.
Tóén, in die uren dat God steeds meer nabij kwam en de tijd stil werd, leed ik verschrikkelijk. Ik had wel altijd geweten, natuurlijk, en erover gesproken, dat één van beiden het eerst zou sterven en dan de ander alleen achterlaten. Maar wanneer het gebeurt, is het onvoorstelbaar, niet te verwezenlijken. Wij kunnen niet gescheiden worden, bidt mijn hart. Ik kan niet verder leven zonder haar; de zin van mijn bestaan is weg; mijn leven vloeit leeg. Wat ben ik zonder Christine? Wat ben ik waard zonder haar, die mij bezielt, die mij heft naar wat ik zijn moet, door haar liefde, door haar trouw begrijpen en inzicht, door haar bidden. Het levende lichaam - die prachtige zomerwei, - haar lichaam en haar ziel, néén het zijn mijn lichaam en mijn ziel, - ontvalt mij, en daarmee ontvalt mij heel de zichtbare wereld. De grote storm van God slaat door mij heen.