heid. Niet dadelijk, - later eerst, wanneer de ziel sterker en rustig geworden is.
Zo is het tenminste ons gegaan, Christine en mij.-
De eerste jaren na mijn doop, ik zie ze als onafzienbare galerijen van zuilen van licht. Het was een groot gezegend geluk. We hadden ons teruggetrokken uit het wilde Parijse leven. Dit lag nu heel en al buiten onze aandacht. We waren buiten gaan wonen tussen de bloeiende heuvels in een helder dal. We werkten, we baden, we lazen. Ik schreef mijn Dagboek in die jaren en vertaalde het in 't Frans.
En alles stond opeens op zijn plaats. De jagende onrust die mij bezeten had, was voor goed verdwenen als een kwaad nachtdier bij het aanbreken van den dag. Het leven bewoog zich nu op een ander plan, - in de realiteit van het geloof, in het gestadig licht. Maar dat wil niet zeggen dat daarmee het leven vereffend is tot een vlakke blije baan.
Toen kwam de oorlog en scheurde het leven aan flarden. Ik heb dit schrikkelijk torment, dat bijna vijf jaren duurde, medegeleefd met de Fransen, dag in dag uit, en vele nachten ook, te Parijs, in het binnenland, aan het front. Ik was correspondent van de Maasbode. Want de goede rust om eigen werk te maken, had ik niet. Ik wilde noch vermocht mij af te zonderen van het grote wereldleed om in een ivoren torentje verbeeldingen te bouwen. Het lijden, den grenzenlozen weedom der mensen heb ik op mij laten storten, en stil in mijn hart gegaard.
En al drong het leven telkens sterk omhoog als een nieuwe springvloed, een kracht die niet vergaan wil, - het lijden bleef de hoofdtoon. Ook voor ons.
Bloy stierf. Begin November 1917. Later, later zal ik wel eens die donkere dagen verhalen.
Twee maanden daarna, op den 30sten December stierf plotseling ons jongste kind, een knaapje van bijna drie jaar. God brandt je ziel leeg met pijn.
Hij treft je juist dáár, o mijn Christine, - het lijkt dodelijk - waar je het trefbaarst bent; Hij neemt wat je