Mijn dagboek. Dagboek 1. 1907-1911
(1958)–Pieter van der Meer de Walcheren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 198]
| |
Vriendschap in Christus verbindt ons aan elkander. Léon's leven blijft verzaad van zorgen, God schijnt te willen dat hij nimmer, gelijk de andere mensen, een kalm, rustig leven heeft, bevrijd van kommer. Dat deze man niet gebroken werd door de onnoembare angsten, door de marteling van het leed, het is een wonder. Geheel zijn leven is een stadig wonder. O, dat ik hem helpen kon, dat ik hem iets geven kon, voor wat hij mij gaf, hij die mij zieke bij de hand nam en mij den medicijnmeester wees. Het is een onzegbare verrukking met Léon over God te spreken; de ogen mijner ziel zien de mysteries openbarsten als werelden van licht. Hoe dor en donker was het in mijn ziel, vóórdat ik geloofde. Hoe dood zijn de zielen die God niet kennen! En het is mij nu of de mensen zich zo druk bewegen om zich te bedwelmen, om maar niet te denken aan den dood die aan het einde staat van al het geschapene. Een ziel is levend naar verhouding van de liefde welke in haar leeft voor God. | |
In festo ss. cordis JesuHet Heiligst Hart van Jezus. Is het niet verbijsterend, te denken aan de liefde die in dit Hart brandt? Is dat Hart niet een brandende wereld? En tegelijk een bedauwd landschap in den zuiveren ochtend? Is het niet het middelpunt van alle lijden, doorboord als het wordt door de dolkstoten onzer ongerechtigheden, door de doornen onzer zonden? En tevens de berg der vreugden, en de bron, de onuitputtelijke fontein van barmhartigheid en liefde? - Cor Jesu sacratissimum, flammis Caritatis tuae cor meum exure. |
|