7 Maart
Dinsdagmiddag. Met iederen dag wortelt het geloof dieper en hechter in mijn ziel, en ik verwonder mij erover hoe mijn wijze van denken en voelen ganselijk veranderd is en immer meer mijn aandacht uitsluitend naar God gekeerd staat. Sinds ik gedoopt ben, is het mij of alle hinderpalen zijn weggestoten, en zonder aarzeling, verlangend omdat ik nu weet dat de Kerk mij de waarheid geeft, neem ik alles aan wat zij leert. En het verbaast mij grotelijks: geen enkele tegenwerping komt in mij op; ik begrijp onmiddellijk de goddelijke ordening, en elke instelling, elk voorschrift komt met een geestelijke behoefte overeen. Bovenal, ik voel mij vrij, de verste mogelijkheden zijn mij teruggegeven, ik leef voortdurend in beroering met het bovennatuurlijke, mijn ziel is levend geworden door het Sakrament van het Doopsel. Mijn leven, heel mijn denken en mijn voelen is doordrongen van de gedachte aan God. De oude tweespalt tussen geest en leven is volkomen weggevallen, het begrip van tijd verdwijnt als een waanbegrip, ik ben een tijdgenoot van Sint Franciscus zowel als van Sint Christophorus en Sint Benoît Labre, en deze gelijktijdigheid is geen droom, geen zelfsuggestie maar diepe, waarachtige werkelijkheid. Dat er vliegmachines door het luchtruim snorren, dat de wetenschap de verschijnselen tracht te analyseren en meent ze te verklaren, dat er een zogenaamde vooruitgang zou zijn, die langzamerhand de oplossing van het levens-