Nadat ik 's morgens enige uren bij kapelaan Langlois was geweest, heb ik den verderen dag bij Léon Bloy doorgebracht, die juist een vriend, een oud-aalmoezenier van de Franse vloot op bezoek had. Ik zal nooit dezen middag en dezen avond vergeten. Bloy sprak over den Bijbel. Ik luisterde met bevende gedachten; ik zag telkenmale in den spiegel zijner woorden als een schamp der Waarheid; ik weet niet, hoe het te zeggen. Alle figuren storten zich tezamen tot één figuur; er vaart bij ogenblikken een vlaag licht over mijn geest, hij doet mij, in plotseling jubelende verrukking, Gods oneindige heerlijkheid voorvoelen; God is het centraalpunt van zijn denken, van zijn voorstellingen en van al zijn begrippen. Bij hoe weinigen vind ik de volheid van een dergelijk geloof, zulk een absolute overgave aan God, en zulk een absolute liefde. In den avond, toen wij aan de tafel in de woonkamer rond de lamp gezeten waren, door de diepe stilte omgeven, want van de grote stad drong geen geringst gerucht tot deze woning door, welke in de beschermende schaduw van de Sacré-Coeur gelegen is, - en toen er gesproken werd over la Salette, over Mélanie, over de heilige Kerk, en over de lauwheid, de onverschilligheid en de vijandige gezindheid van de overgrote meerderheid der mensen tegen het Christendom - was het mij of wij christenen waren van het einde, of van den aanvang, christenen der katakomben.
Het heimwee, dit onbestemd maar verterend verlangen waarvan ik vroeger niet begreep waarheen het mij snikkende joeg, - hoe weet ik nu dat het mij drijft met overmachtig geweld naar God! In ons dragen wij, diep verborgen, een beeld van den verloren Tuin der Lusten, en is de wilde onrust der ongelovigen, van degenen die God niet kennen, niet een blind zoeken naar dien heerlijken Hof? De zielen zijn geschapen door God, en zij herinneren zich haren Vader, zelfs in diepste verdorvenheid.
Het is een brandende vreugde, al deze gedachten te voelen welke boven ons menselijk begrip uit gaan. Ik staar met biddende ogen in de geheimen. Ik weet en voel