zich naar Jezus. Te verbranden, te vergaan door het vuur, dat zijn liefde is, is mijn verlangen. Doch hoe armzalig blijft mijn onmacht, hoe stumperig is het gestamel van mijn ziel. Ik mocht mij bergen tussen Uw armen, Jezus, ik mocht verzinken in den afgrond van Uw Hart, de bron van Uw Bloed, ik Uw povere minnaar, die mij aan U vastklamp voor eeuwig. Ego amo te, mi Jesu amantissime.
Ik heb slechts één droefenis: dat mijn moeder niet meer leeft, dat ik haar niet zeggen kan dat ik de waarheid en het leven gevonden heb. Zij had mijn vreugde ganselijk begrepen. Zij weet nu ook. Ik kan vergelding geven voor haar dwalen, biddende haar helpen, zeide mij kapelaan Langlois. Zij behoort ook tot de Gemeenschap der heiligen!
Bloy is mij een vriend geworden in den korten tijd dat ik hem ken, zoals ik nimmer had. En ge kunt niet anders dan van hem houden, van dezen man wiens wezen verteerd wordt door het zachte en geweldige vuur van de liefde voor God.