17 Februari
Vrijdag. De dagen zijn boordevol. Bidden en nadenken en het spreken over de wonderen. Rondom ons de schoonheid der aarde, en in ons het immer machtiger stijgend verlangen naar den Doop en het Huwelijk. Ik sta nog buiten, maar ik vermoed de schoonheid en de verrukkingen van het nieuwe land. Wij bidden tot Onze Lieve Vrouwe, de Moeder van Jezus, tot de Maagd die de tempel was en het altaar waar het Kind rustte vóór zijn geboorte, wier hart doorboord werd door de Zeven Zwaarden van de Smart om het Lijden van haren Zoon en haren God, en bloedend medeleed en voor ons mensen bidt, die niet weten wat wij doen; - ondersteun ons, Machtige Maagd, geef ons kracht, leer ons bidden en God liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel, met gans onzen geest, o Moeder der goddelijke genade.
Ik verlang ontzaglijk naar den Doop, naar de zuiverende hergeboorte. Dan zal ik het leven kennen. Ik ben nog een dode, ik ben nog geen levend deel van Jezus. Het gaat alles boven mijn bevatting, ik geef mij over, wij zijn in Uwe handen, Jezus; doe met ons wat Gij wilt, hetgeen Gij in Uw wijsheid nodig weet. Alles wat Gij ons geeft, vreugde en smart, geluk en rampen, is een goddelijke gave en dus aanbiddelijk.
Als nooit te voren, heb ik gevoeld dat ik thuis kom, wanneer ik een kerk binnentreed waar de kleine lamp voor het altaar brandt. Ik weet Zijn aanwezigheid, Jezus is dáár en Zijn oneindige barmhartigheid valt over mij als een sterren-regen.