3 October
De dagen gaan snel voorbij, zonder bizondere uiterlijke gebeurtenissen.
Gisteren maakten wij een tocht naar de zand- en rotsheuvels achter Arbonne, een woeste verlaten streek, - waar Johannes de doper in zijn kemelharen kleed had kunnen dwalen! Bij ons terugwandelen naar huis, over de vlakte tussen Arbonne en St. Martin-en-Bièvre, ging de zon onder. Ik kan niet zeggen wat dit wondere uur in mij wekt. Wat, wat is het toch? Weemoed, droefst geluk, heimwee om mee te reizen met het wijkende licht? De zon schijnt over andere werelden. - Wat kunt ge daar niet alles zetten in die open, gouden lichtpoort van den westelijken hemel? Het is of ge voor uw eigen ziel staat en door die gulden poort gaan kunt tot de goddelijke eeuwigheden. Als een brand vlamt uw hart, ge hebt pijn en toch voelt ge de innigste zoetheid van het geluk; gedachten omgeven al uw lieve doden, de aarde, uw liefste, en peilen de eindeloze, ondoorgrondelijke ruimten; - de onrust heeft u verlaten, ge bezit voor een wijle de zekerheid, ge hebt vertrouwen, ge voelt u in beroering met dingen waaraan ge geen naam vermoogt te geven... En de zon is gezonken achter den verren horizon, het licht wordt van de schemering, er is een andere stilte gekomen; ge keert u af, en eenzaam gaat ge verder.-