12 September
Zondag. In den middag hebben wij een wandeling gemaakt langs den muur van het slotpark, dat eertijds, met het daarbij behorende kasteel, eigendom was van kardinaal Richelieu. Waar die muur van richting verandert, zag ik een mooi landschap. Aan den kruissprong van vijf wegen staan vier grote bomen, en onder hun schaduw, een houten kruis. Ik herinner mij toen de diepe woorden van Magister Albertus Magnus: ‘Het leven is de schaduw van het Kruis; daar buiten is de dood.’ - Wij wijlden enigen tijd in den aanblik van deze eenzaamheid, want onafzienbaar en verlaten strekken zich de kale akkerlanden tot aan den blauwen woudzoom in de verte.
Terwijl wij terugkeerden door de doffe stilte van den Zondag en de warmte zwaar en drukkend werd, kwam uit het westen een onweer opzetten. Reusachtige wolken stonden tegen den hemel op, de koppen in het late licht, lager naar den horizon was de lucht grauw bewolkt en zéér donker, vol onheilspellende dreiging. Een vreemd licht scheen over de aarde en over de rijen bomen die onbeweeglijk stonden in de bange wachtende atmosfeer. Met zo'n grootsen hemel vol licht en wolken die als oude steden zijn met torens en kathedralen en poorten, voel ik mijn gedachten zich breiden, stijgt over mijn hart het verlangen als een zee, een gevoel van geluk en eindeloze droevigheid. Het leven is zo vreemd. Nu zijn wij hier