31 Januari
Het heeft vannacht gerijpt. De bomen en struiken en het gras zijn tot wit koraal verworden; alles staat star. De bleke zon schijnt door den zilveren nevel. Moeder kan van haar bed den witten tovertuin overzien. En voordat de ijzel gesmolten is, maken mijn jongste zuster en ik een wandeling. Vreemd is het en schoon te gaan onder de kille pracht der zwaar beladen takken van de bevroren bomen door. Zachtkens ploft hier en daar een brok ijzel op den grond en breekt tot witte poeder als zeer fijn glas. Het dorp en de landen rondom liggen verloren in de witte verlatenheid. Maar ik kan niet genieten, ik draag voortdurend in mij het beeld van mijn moeder die stil te bed ligt en lijdt. Ik wilde wel dat door een wonder zij genas, opeens, volkomen. Ik denk aan wat ik gelezen heb over Lourdes...