winter onmachtig zijn zich uit de nachten te heffen, waar de nevels een weedom leggen over de aarde en de stormwind zo wanhopig door de kale klagende bomen klaagt. - O, ik ken de onrust van te menen, dat altijd elders ik den vrede vinden zal, alsof deze niet in mijn eigen ziel moet zijn!
In ons hôtel logeert sinds enige dagen een oude Amerikaanse dame, een zonderling wezen. Zij is op een avond bij ons komen zitten en heeft ons, zonder omwegen, gans haar leven verteld. Nu al reeds veertig jaren lang reist zij rusteloos door Europa en Amerika, heeft vriend noch bloedverwant - ja toch: één vriend heb ik, beweerde zij, en toen haalde zij haar beurs voor den dag en lei die plechtig op tafel! - en verveelt zich onbeschrijfelijk. Met het oud heertje heeft zij reeds een soort ruzietje gehad, zij zeide ons: je déteste les Allemands, et je déteste encore bien plus les têtes chauves, ça brille toujours! - Onlangs had een bejaarde Engelsman haar ten huwelijk gevraagd, maar zij had zijn aanzoek zonder de minste aarzeling afgeslagen, daar zij niet wilde sterven als: sujet d'une tête couronnée! - Morgen vertrekt zij naar Florence, waarom daarheen en niet elders, weet zij zelf niet. Zij reist rond als een voortgejaagde, een van onrust bezetene, en nergens is zij tevreden. Welk een bestaan. Wat zal er omgaan in haar ziel, wanneer zij eenzaam ergens in een hôtelkamer te sterven ligt, zij die geen anderen vriend heeft dan haar beurs?