meegebrachte flesjes op het vuur; het heeft iets van heidense offers, die grote vuren midden op den dag, die rossige wapperende vlammen en de zwarte rook in het heldere daglicht. - Allerzielen. De aandacht der levenden staat heden gekeerd naar de doden, en de Kerk bidt voor al de zielen. Wonderbaar is dat. Den christenen is het bestaan en de onsterfelijkheid der ziel een onwankelbare zekerheid. Welk een vastheid van leven moet dat weten geven. Te weten dat ik een ziel heb, geschapen naar Gods beeld, dat zij bovenmate kostbaar is, want Gods Zoon heeft den kruisdood verlangd om haar los te kopen, te bevrijden en haar den weg te openen die naar den Vader voert. Ik kan dat al wel zeggen en de diepe zin treft mij, maar ik kan er niet aan geloven. En bovendien, hoe zouden die beweringen mij beknellen, mij die ontvankelijk wil zijn voor al de stromingen, voor al de levensmanifestaties; die de eenzaamheid en den onverschrokken durf van een Nietzsche even zo goed bewonder als de heilige liefde van een Sint Franciscus. De godsdienst, tenminste hetgeen men waarachtig met dien naam bestempelen kan, lijkt mij een beperking, een verarming. Of zou ik, onwetend als ik ben, mij daarin soms deerlijk vergissen? Welk een vreemde kamp wordt er in de verborgenheden van mijn ziel gestreden.