27 Juni
Wij hebben tot laat in den avond in den tuin gezeten; de lucht was zoel en zwaar van geuren, aan den diepen hemel vonkten alle sterren. C. vertelde ons geestdriftig zijn laatste reis door Italië, hij was in Ombrië, bezocht ook Ravenna en Venezia. Zijn woorden verhevigden mijn verlangen eenmaal met eigen ogen de wonderen van dat edel land te aanschouwen. Wij spraken over het Katholicisme, over Anna Katharina Emmerich wier buitengewone visioenen van het leven van Jezus en Diens moeder wij met grote bevreemding lezen, over Huysmans den zuren celibatair en over de hartstochtelijke vroomheid der Middeleeuwen. Ik noemde Léon Bloy, van wien ik sinds vele jaren reeds enkele boeken ken welke mij immer verrukken met hun machtige schoonheid en het diepe geluid ener grote ziel. C. kende hem slechts van naam, ik gaf hem la Femme pauvre te leen.