17 April
Veertien dagen te Londen geweest bij een vriend die daar tijdelijk vertoeft. Welk ene verademing was het mij, na dat korte verblijf, die stad te verlaten! Toen ik weer, in den nacht, op de boot stond die mij terugvoerde naar het vasteland en naar de woning waar Christine mij wacht, had ik wel kunnen juichen van vreugde! Die stad is als een ziekte aan de aarde. Een vloek rust op haar. Nimmer heb ik mij zo eenzaam, zo wanhopig verlaten gevoeld als die dagen en nachten, temidden van deze waanzinnige opeenhoping van millioenen en millioenen mensen. Alles drukte mij neer, het licht, de huizen, de menigten, de straten, de musea waar toch zéér schone kunstwerken te bewonderen zijn; de rivier, de parken; ik had den indruk of ik in een verdoemd oord was. Ik begrijp niet waarom de hel van huizen, die woestijn van steen voortwoekert aan de aarde. Al mag, een zeer zeldzamen dag, de lucht niet mistig zijn en vuil besmoord, toch zijn uw ogen immer gedoemd, alleen de straten en het sombere jachtende gewoel der mensen en der wagens te zien. Hier bestaat geen koepelende hemel met grote licht-doordrenkte wolken, geen bloeiende vrede, geen vreugde, geen glorie. Deze stad is een marteling van den mens. In den aanvang van mijn verblijf, op een middag, toen wij door de City liepen, die sombere buurt van den geldhandel en de zaken, hoorde ik plotseling een roepen dat snel tot een hartstochtelijk schreeuwen steeg: Japanese loan! Japanese loan! - en uit alle deuren, uit alle zijstraten en hoeken en gaten zag ik in het zwart geklede heren, blootshoofd, te voorschijn komen, die het dadelijk op een lopen zetten; zij renden allen in dezelfde richting, blijkbaar naar dezelfde plek. De inschrijving voor een Japanse lening was geopend, er was dus geld te verdienen, en de gewoonlijk zo stijve deftige ‘gentlemen’ renden als losgelaten wilden naar hun prooi! En in diezelfde stad heb ik een bijeenkomst van een ‘Revival’ bijgewoond. Twee
Amerikaanse zendelingen waren naar Londen gekomen om de mensen te bekeren en voor dat doel hadden zij de