26 November
Werk gezien van Constantin Meunier. Ik herinner mij hem nog altijd. Hij was een minzame oude man, in wiens droevig gelaat de kinderlijke blauwe helderheid der ogen mij bizonder trof. Er woonde een grote rust in zijn blik, en goedheid. Hij was wel de man die met mededogen het zware arbeiden gadesloeg, de schoonheid daarvan vastlegde in monumentale vormen. Vroeger - het is nog zo lang niet geleden - heb ik dit werk dat den mens verheerlijkt in den arbeid en ook wel het droevig-afgesjouwde zo aandoenlijk uitbeeldt, grotelijks liefgehad. Nu voldoet het mij niet meer. Ik leef er niet in. Het is mij niet getourmenteerd genoeg, het heeft geen raadsel, geen droom aan zich en geen angst. Deze beeldhouwer is kloek en rustig en vol helderen eenvoud. Hij kent de geestelijke martelingen niet. En zijn rust geeft mij geen vrede. Mijn geest is te zeer verscheurd door den twijfel en de eeuwige vragen, en in Meuniers werk vind ik nooit de wanhoop om het leven en om de eenzaamheid van den mens te midden der mateloze oneindigheid.