Branding
(1930)–Pieter van der Meer de Walcheren– Auteursrecht onbekend
[pagina 136]
| |
Matthieu WiegmanMatthieu Wiegman is een schilder in de volle beteekenis van het woord. Hij ziet in kleuren - in zijn eigen kleuren. Hij heeft zelfs een zoo sterke eigene kleuren-visie van de zichtbare wereld, hij giet als het ware zijn kleur, die zwaar en rijk is en in haar bontheid toch steeds saamgebonden blijft tot een harmonie, over de dingen der aarde en de luchten uit, zoodat er geen of 'n heel gering onderscheid bestaat tusschen zijn Hollandsche landschappen en die welke hij in Frankrijk schilderde. Wanneer men het niet weet, kunt ge niet zien dat sommige landschappen, een woning, een tuin, een pleintje van een dorp uitbeelden in de gloeiend-schoone, blank-lichtende en stijl-volle landstreek ten oosten van het woud van Fontainebleau. Hieruit blijkt reeds de overheerschende macht van zijn kunstenaars-persoonlijkheid. Het is hem niet te doen om de dingen buiten hem, - al geniet hij als schilder fel van de schoone materie in haar veelvuldige gedaanten, vormen en kleuren, - de dingen zijn hem middel om zijn innerlijk gezicht tot uiting en vorm-schoonheid te brengen. Het duidelijkst en met meest overtuigende kracht, en toch zonder vooropgezetheid vindt | |
[pagina 137]
| |
ge deze houding van Wiegman's geest uitgesproken en gebeeld in een groot Stilleven dat tot Boendermaker's verzameling behoorend nu in het Stedelijk Museum te Amsterdam hangt met veel ander werk van dezen schilder, - een stilleven van vruchten en 'n steenen kan op 'n kist waarover een roode zakdoek afhangt, met op den vloer 'n paar klompen. Bij den eersten aanblik ziet ge er niet veel meer in dan een streng-doorwerkt, zuiver-geschilderd Stilleven, het doet u zelfs ietwat zwaarwichtig, ietwat betoogend aan. Maar nader beschouwend bespeurt ge veel meer. Want Matthieu Wiegman is méer dan louter schilder, dan louter kleur- en vormgenieter. Er leeft in hem een klaar bewustzijn, een gedachte van waaruit hij werkt. Toevalligheden die goed doen, zooals dit vaak voorkomt bij zeer velen, - 'n mooi kleurtje, 'n sierlijke lijn, een aangename groepeering - vindt ge dan ook niet in zijn teekeningen en schilderijen. Zijn werk is doordacht, diep-overwogen. En nu is het bewonderenswaardige bij Wiegman, dat ge meestal van dit soms zeer pijnlijk en uitputtend werken - zwoegen kunt ge wel zeggen! - niets bespeurt in zijn schilderijen en teekeningen. Ze doen u vaak in 't eerst aan als een argelooze opzet, als zonder zoeken, spontaan-weg op het doek geschilderd. Wel voelt ge dadelijk een den geest weldoende rust, terwijl ge geboeid blijft door de zware, machtige kleur, die altijd vol gloed is. Ge staart er echter naar zonder dadelijk met beslistheid te kunnen zeggen waarom het mooi | |
[pagina 138]
| |
is. Maar het zet uw geest vol ‘delectatio’. En ge vraagt u in den aanvang ook niet de reden af; ge geniet. Die stillevens en landschappen zijn niet opvallend noch opdringerig door singuliere uitbeelding of cerebrale schematiseering. Het lijkt dood-eenvoudig, en vanzelfsprekend: - zooals ge onder een zuiver-gebouwde poort doorgaat zonder te bemerken dat zij door de volmaakte verhouding van het gewelf dat opbloeit uit de zijmuren, een wonder is van harmonische schoonheid, maar bij het onder die poort doorgaan voelt ge u, onbewust, gelukkig. Ik herinner mij een zwart- en witteekening van Matthieu Wiegman: ‘Het Bosch’, boomen rond een schuur met reusachtig dak. En de bouw van deze teekening, dat groote machtige dak en de stammen der boomen, is in een zoo gaaf evenwicht van verhoudingen geordend, en die ordening is zóo natuurlijk geworden, zóo heel en al doorvoeld, terwijl het moeizaam denken en het zoekend werken gansch en al tot eenvoudig gevoel verinnigd is, - dat ge er voorstaat, verruimd, verhelderd; het doet u aan als een oplossing, een bevrijding, en ge voelt de rust van een verheven geluk. Zijn werk slaat u nooit door uiterlijke hartstocht. Het is bedwongen, het is doorvoelde gedachte. En het is vaak zoo natuur-eenvoudig, zoo simpeljuist, dat ge, ware er niet de toover der kleur, voorbij zoudt gaan. Zoo ook bij dat reeds genoemde groote Stilleven van vruchten. De eenvoud die u de onwillekeurige vreugde geeft, is ontstaan uit den opbouw van | |
[pagina 139]
| |
het schilderij. Het is geconstrueerd, sterk, rustig, en toch in levende geledingen. Het is gecomponeerd. Zooals ook de teekening: Verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs door den Aartsengel Michaël; en het schilderij: Maria's bezoek aan Elizabeth, gebouwd zijn. En ge begrijpt door deze werken van Matthieu Wiegman niet alleen de beteekenis van dat groote Stilleven, maar vooral hoe er verband is tusschen het componeeren van groote onderwerpen en den bouw van een stilleven, en wat de schilder leert van het aandachtig zoekende ordenen en het schikken der dingen in 'n stilleven, waar men de doode voorwerpen moet kunnen vervangen door levende figuren. * * *
Nu gebeurt het veelal dat een schilder die een stilleven weet te bouwen tot eene uitwendig en inwendig schoone volkomenheid, nog niet zoo dadelijk een gave figuren-compositie kan maken, vooral wanneer die figuren de dragers moeten verbeelden van de Christelijke gedachte-wereld met al haar lichtende en tragische wonderheden. De schilders, - de meeste, bijna alle in onzen tijd - kunnen wel den inhoud van een stilleven omvatten, heel den zeer zeker schoonen droom dien hun bezinning te bloeien hangt in vreugdig licht van kleuren of met schaduw van gevoel rond de vertrouwde alledaagsche dingen, plastisch uiten; maar een gebeurtenis uit het Evangelie | |
[pagina 140]
| |
in heel zijn omvang in zich op te nemen, den diepen rijken zin er van te peilen en zich tot blijvend bezit te maken, en dan de volheid van die doorleefde gedachte binnen de zuivere vormen eener compositie met zoetvloeiende kracht en klare voldragenheid in kleuren of in zwart-en-wit te beelden, - ziet! dat is een andere zaak, en héél wat moeilijker. Bij een stilleven, een landschap, een portret, een stadsgezicht, zijn zij hun onderwerp meester; zij kennen het, zij hebben het in hun macht. Hoe zelden zult ge dit constateeren wanneer zij een onderwerp uit den Bijbel kiezen voor hun schilderij of teekening! Want dit stelt hooge eischen. De kunstenaar moet om op dit gebied iets volledigs te bereiken, vertrouwd zijn met het bijbelsch gebeuren, de wondere wereld van het geloof en de personen kennen met inniger en dieper liefde dan waarmee hij de voorwerpen van zijn stilleven omkoesterde. Hij moet de beteekenis dier heilige personen kennen, zoowel als de symbolen en profetieën, de geestelijke atmosfeer moet hem eigen zijn, en zijn weten en zijn peinzen, zijn denken en zijn gevoel, moeten tot een groote volheid en een bezonken eenvoud, tot een klare, inhoudsvolle rust saamgegroeid zijn. Dan kan hij, in ootmoed en in helderen vrede, de beelden die in zijn hart en in zijn geest geboren zijn, als plastische figuren, waarin en waarrond door lijn en vorm, door kleur en vlak zijn visie als een geestelijke atmosfeer schept, in de werkelijkheid projecteeren. Zij zullen dan op een schilderij of | |
[pagina 141]
| |
teekening, den beschouwenden geest als een zachte schok van zichtbare schoonheid zijn naar de onzichtbare, ongeschapene Schoonheid - per visibilia ad invisibilium amorem. En dezen zachten schok die uw geest genietend opstoot naar de heldere wereld waar ge Gods plan bij intuitie overziet terwijl er blijheid in u komt dat het aldus is en niet anders, voelt ge bij het zien en het aandachtig lezen van twee werken van Matthieu Wiegman, de groote zwart-en-wit-teekening: de verdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs, en het schilderij voorstellend het bezoek van Maria aan Elizabeth. Laten wij eerst de teekening eens nader bekijken. De drie figuren van Adam, Eva en den Aartsengel vullen geheel het groote gelige blad papier, zoodat u zelfs de compositie bij eersten aanblik wat gedrongen schijnt. Doch die gedrongenheid verhevigt den indruk van angst en verdoemenis. Er is geen horizon meer op het Paradijs, er is geen uizicht meer op den hemel, alles lijkt verloren in die ontzettende oogenblikken ná den Zondeval. De heerlijke helderheid der Eerste Menschen is verdonkerd. De stralende schoonheid van kinderen van het licht is van hen afgevallen; zij zijn naakt en jammerlijke menschen geworden, die nu verstooten uit het Eden, hun bittere beevaart beginnen over de aarde. Met wanhoops-gebaar dat hevig is maar tevens van bedwongen hartstocht, slaat Adam zijn ééne hand voor het gelaat en bedekt met de andere zijn naaktheid. Naast hem gaat Eva die nog even omkijkt naar den Engel. Door de zware teekening, | |
[pagina 142]
| |
door de juist-aangebrachte, noodwendige misvorming, door den saamgedrongen opbouw der gansche compositie ligt er een zoo verschrikkelijke desolaatheid over dit werk, een zoo diep schuldbewustzijn en verslagenheid klaagt u tegen uit Adam, dat ge in schoonheidsontroering het tragisch gebeuren medeleeft, er deel aan hebt, - hoe het Menschenpaar, uitgestooten uit hun glorierijken staat, tot de zondige dierlijkheid vervallen is. Er is nog de Aartsengel. Hij wijst hen uit met zijn zwaard en zijn rechtervleugel spert boven langs de teekening over heel de breedte, den hemel af. Streng is de houding en het gebaar, maar in de schoone linkerhand voor de borst geheven, ligt mededoogen en als een belofte. Wiegman heeft de essentie van dit onderwerp uitgedrukt in een eenvoudige compositie, zonder overbodige pittoreske bijzonderheden. Het is volstrekt niet, wat men noemt, litterair. De streng-gebouwde compositie vult het vlak der teekening. Sober en machtig, blijft dit werk zuiver plastisch. Het is van binnen uit, van uit de gedachte, gebeeld. En wanneer ge eenmaal deze teekening met de saamgedrongen volheid van tragiek waarvan de verre oplossing als het ware onuitgesproken beloofd wordt door het mededoogend handgebaar van den Engel, gezien hebt, zult ge ze niet meer uit uw herinnering kunnen bannen.
Gansch anders maar niet minder boeiend is het Bezoek van Maria aan Elizabeth (in het Stedelijk Museum). | |
[pagina 143]
| |
Dit schilderij is een wonder van klare liefelijkheid, van zoet-vloeiende kracht. Het is niet zoo voldragen en àf als de Adam en Eva. Hetgeen te begrijpen is. Het tragische, de smart, de wanhoop, de innerlijke verscheurdheid staan ons veel, véél nader dan het heldere leven van de volmaakte zuiverheid en het hemelsch geluk. Wij kennen de menschenoogen niet in wie nimmer de zonde het licht vertroebelt. Wij kennen geen gelaten die smetteloos van eenvoud zijn en spiegels van een reine ziel. Wij kennen slechts geteisterde gezichten, waarop de strijd tusschen goed en kwaad, tusschen het hooge en het lage zijn bittere teekenen gegroefd heeft. Wij kennen slechts de onrust en den twijfel, niet meer die klare opene, zuiverste éénheid van expressie, zooals het gelaat van Onze lieve Vrouwe en dat van de heilige Elizabeth hebben gedragen. Het heeft ons daarom niet te verwonderen dat Wiegman in dit zeer schoone schilderij dat een gave edele compositie is en als een volledig, àf werk aandoet, niet bij machte is geweest de gezichten te schilderen dier twee heilige Vrouwen. Niet dat het mij hindert of de genieting ook maar eenigszins stoort. Maar die twee ovalen welke de gelaten duiden, geven toch iets schetsmatigs aan het geheel, dat overigens doorwerkt en bezonnen opgebouwd is. Afgezien van deze onmacht om gezichten te beelden die als de brandende centraalpunten zijn van heel de geestelijke atmosfeer welke op zoo wonderbare wijze de gansche compositie doorvloeit, - is dit schilderij voor mij een vreug- | |
[pagina 144]
| |
devolle openbaring. Er is iets in van het groote primitieve gevoel dat den waarachtigen Christen kenmerkt. En dat gevoel wordt hier niet versmoord, zooals bijna altijd gebeurt, door slaafsch navolgen der ouden of door zielloos academisme, - neen, de vrome gedachte, het liefdevol mediteeren over de ontmoeting der twee heilige Moeders heeft Wiegman weten te uiten in een sterk evenwicht van bloeiende kleuren en edelen bouw van vormen en verhoudingen. De zuivere moederlijkheid van Maria die als een kind zoo eenvoudig is en toch zoo majestueus staat in haar blijde verwachting, en naast haar Elizabeth die met wonder-teer gebaar haar hand legt op den schoot der Maagd, - het is op dàt oogenblik dier ontmoeting dat Maria in stille vervoering het Magnificat aanheft. Er bloeit een kristallen zuiverheid over dit schilderij. En ge voelt weer dat de heldere diepte der kleuren, van het blauw en het rood der kleederen, evenals de statige en toch oneindigteedere bouw der compositie die wèl-bezonnen is in volmaakt evenwicht - zie de zachte beweging der duiven als ondergrond van de stil-oprijzende, in zichzelf-verzonkene gestalten - natuur-noodwendig geboren is uit de innerlijke visie van den schilder.
* * *
In 1922 en '23 heeft Matthieu Wiegman in Frankrijk gewoond. Hij werkte er hard, eerst te Fleury, waar hij, naast veel ander werk: landschap, | |
[pagina t.o. 144]
| |
Meisje uit Fleury. Naar een Schilderij van M. Wiegman
| |
[pagina 145]
| |
portret, stilleven, enz. in het dorpskerkje twee schilderingen uitvoerde. Daarna in Bretagne. De schilderijtjes die hij vandaar meebracht: de Bretonsche kust, de zee, de haven van het dorp Pont-Aven, lijken op het eerste gezicht vrij onbelangrijk, vergeleken bij het groote vroegere werk. Ge kijkt dan ook in den beginne wat verbaasd en teleurgesteld tegen die landschapjes aan, die bovendien nog klein van afmeting zijn. Ge herinnert u machtiger werk, figuren-composities, werk met meer inhoud, misschien litterairen inhoud. Doch dadelijk wordt ge - en dat is altijd het geval bij Wiegman's werk - geboeid door de kleur en den zuiveren eenvoud van visie. Er is niets geforceerds, noch cerebaals. Rustig, sterk en helder is dit kleine werk, waarin de kunstenaar niets anders wil geven dan de eenvoudige realiteit, niet 'n impressie ervan, maar alleen dat wat zijn schildersoog zag. Die kleine doeken, maar het zijn lusthoven van kleur, niet naar buiten uitbundig noch excessief, maar rustig en van binnen-uit gloeiend. Hij heeft de natuur, het haventje, van alle kanten bekeken en dan den aard en de ordening en de kleur stil-overwogen en is aan het werk gegaan met beheerschte hartstocht. Want deze gloeit er door als een ongeziene maar alles bezielende aanwezigheid. Die landschappen die toch niet veel meer zijn dan rijpe studies, zijn geschilderd met een hartstocht van den geest. Ik moet bij het zien van dit werk altijd denken aan de woorden van Claudel: ‘O poète, je ne | |
[pagina 146]
| |
dirai point que tu reçois de la nature aucune leçon, c'est toi qui lui imposes ton ordre’. Dit voel ik sterk bij Matthieu Wiegman. Hij heeft zijn orde aan de natuur opgelegd. Hij heeft dat landschap met gretigheid, met felle liefde bekeken; hij heeft daar rondgeschouwd met strenge aandacht, en toen met wijsheid - het is een groot woord, maar zegt toch wat ik bedoel! - zijn klaar idee dat hij zich van het geziene gevormd had in zijn ontroerden geest, plastisch en picturaal uitgebeeld. Daarom zijn die studies zoo harmonisch geworden en een goede genieting om er naar te kijken. Hij heeft gezien, en dan begrepen, en dan zonder haast, met helder inzicht, zonder dat de spanning ook maar het minst verslapt, integendeel de spanning stijgt, wordt mild als een bloem die open bloeit, - zich tot beslist schilderen gezet, het geziene tot één geheel geordend en afgesloten, zoodat er niets bij noch af kan. Wel voelde ik soms het verlangen naar grooter afmeting, dat hij zijn schilderij royaler had uitgebouwd. Doch zoo klein reeds zijn die sobere landschappen een goede heldere vreugde voor den geest. Want niet alleen boeien de kleuren door hun email-gloed; het zijn levende banen en vlakken kleur die, samen met de details in lucht en water en aarde en rotsen, in compositorisch verband opgebouwd, uw aandacht vasthouden. Maar ook is er de rhythme der compositie die uw oogen doet gaan over het schilderij, langs de lijnen en de vormen der dingen. Want dit werk is zoo zuiver schilderwerk, | |
[pagina 147]
| |
zonder eenige bijbedoeling, het is belangeloos en zonder eenige trucs. Het is sober, niets direct verhalend, en het is toch innig-rijk en klaar van bewust weten en kunnen. De heldere idee van wat hij wilde, was aanwezig. Zóó moet het zijn en niet anders. Het is daardoor geworden: geördend gevoel; en het gevoel werd er nog te intenser door. Het komt mij voor dat hij zich van alle preoccupatie van wat men inhoud noemt, heeft willen ontdoen, en louter schilderen, schilderen van uit het naakte zien en de heldere weloverwogenheid.
* * *
Het is een nieuw zeer ernstig praeludeeren, vermoed ik; Matthieu Wiegman maakt het zich niet makkelijk. Hij gebruikt - om een analogie te bezigen - geen groote woorden, hij zoekt niet uw sensibiliteit te treffen door makkelijke figuren of ontroerenden inhoud. Het is zuiver picturaal werk, onvermengd met vreemde bijkomstigheden. Hij zoekt u niet te bedwelmen of te overstelpen. Wat hij hier geeft, heeft een vaste beslotenheid in zich. Het is niet véél-omvattend noch grootsch, maar het is een zuiver geheel. En daarom uiterst belangrijk. Neem b.v. Lente te Fleury. Dat is rumoer en blij en zoo heerlijk om naar te kijken. Midden op een groenen gras-vloer en tegen de zware lucht staat een hooge boom met een witte wolk van bloesems om zijn kruin; de boom rechts is kaal, links bloeit er nog een andere. Het is geordende uitbundigheid, zooals die bloeiende wolk van witte | |
[pagina 148]
| |
bloesems groot van volumen is. En alles staat in evenwicht. Zoo ook het meisjesportret. Witte hoed boven rood gelaat; om den hals een blauw kraagje dat de grijsbruine jurk afsluit. Wat bloesems lichten aan den boomstam, links. Het is forsch en helder. Matthieu Wiegman weet wat hij doet. De picturale macht die hij zich eigen gemaakt heeft, zal hij echter eenmaal moeten gebruiken om werk te maken dat even zuiver blijft als louter schilderkunst, maar dat dan door het verbeelde, rijker, voller en ons algeheel bevredigend van geestelijken inhoud wordt. Het schijnt mij toe dat hij een zuivering doormaakt, zijn geest een helder eerlijk inzicht tracht te winnen; zijn werk is altijd oprecht en wars van alle minderwaardige middeltjes tot makkelijke ontroering geweest. Maar als hij dan bezit, maar werkelijk ook volledig bezit die zekerheid en dat rustig weten, waarnaar hij gestreefd heeft, terwijl hij toch reeds schoone dingen gaf, met onvermoeide hardnekkigheid en gewetensvolle ernst, dan zal en moet ook deze ras-schilder, die een Katholiek kunstenaar is van groote gave, zooals indertijd gebleken is uit zijn Maria en Elizabeth - zijn muurschilderingen in het kerkje te Fleury ken ik niet, - rijp-religieus werk kunnen maken van rijken eenvoud, werk zuiver van plastiek en waar de hooge gedachte klaar en van zelf opbloeit uit de zuivere, belangelooze bedoeling, als de witte bloesemwolk uit den boom in zijn Lente te Fleury, of als de | |
[pagina 149]
| |
geestelijke rust die gespreid ligt over zijn wildstbewogen golfslag aan de Bretonsche kust. Bij zijn gestadig en doordacht verder zoeken is zijn werk immer belangrijk en maakt den indruk, ondanks mijn nog meer verlangen, van iets definitief-bereikts. Van Matthieu Wiegman verwachten wij nog buitengewoon schoone dingen.Ga naar voetnoot1)
Nov. 1933 |
|