Vrijdag 18 februari
Van de meer dan tweehonderd mesjes van het aardappelschilbedrijf, die in barak 57
in de loop van de tijd ter beschikking zijn gesteld voor het plukken van foliën,
zijn er vandaag nog zevenentwintig over. Niet meegerekend een bepaald aantal,
dat onklaar is geraakt en onbruikbaar geworden, is de rest successievelijk
‘georganiseerd’. De Obersturmführer heeft gisteravond vlak voor het appèl
onverwacht een bezoek gebracht aan barak 85, de Barnevelders. Hij was razend:
het was een rommelzooi, het stonk er, het was er een bende. Daar viel geen speld
tussen te krijgen. Aan wie de schuld? Het is gemakkelijk vijfhonderd mannen en
vrouwen en kinderen met hun goederen - genebbish - in een barak te stuwen en dan
te mopperen dat het er een rommelzooi is en stinkt. De commandant heeft gelast,
dat de dames en heren zondag a.s. inspectie moeten maken en hun hebben en houden
behoorlijk op hun bedden moeten etaleren. En geen verduistering van goederen
alstublieft. Wie gesnapt wordt, loopt tegen de lamp. Men vreest, dat de
commandant de bagage, die hij overtollig acht, zal confiskeren, gelijk reeds een
deel is geconfiskeerd, toen de Barnevelders hier aankwamen. Intussen is een deel
van hen bezig te verhuizen naar barak 84, de barak der ouden van dagen, die
geleidelijk naar Zelle en Theresienstadt zijn verhuisd en waar het casino-leven
zijn goede dagen heeft gehad, zodat er in 85 ruimte vrijkomt en men zich wat
beter kan bewegen. Totnogtoe was 85 wel het armzaligste wat Westerbork
opleverde: de fine fleur der Joodse bourgeoise van Nederland op de asbelt.