in den vreemde, in de macht van de tiran, nog te wachten
staat. De jonge vrouwen en mannen, hard geworden onder de druk, waaronder zij nu
al een paar jaar hebben geleefd, gesterkt in de ellende, waarin hun vervolgers
hen hebben gedompeld, knarsetanden dol van razenij over de wegvoering van hun
broeders en zusters en vrienden, en vervloeken hun vijanden. Zij spuwen hun haat
uit, als had een adder hen in de tong gebeten. Zij ballen de vuisten in
machteloze woede. Het gevoel van onrecht, dat de gehele week gesluimerd heeft,
ontwaakt plotseling en hevig bij het gezicht van de ontvoering van hun
lotgenoten en zij luchten hun gemoed onverholen, eruptief als een krater zijn
lava uitstoot. Een orkaan van verachting woedt tegen de mensenrovers. Ondanks
het officiële verbod van de Obersturmführer voor hen, die niet ‘op reis’ gaan,
de barakken te verlaten tot na het vertrek van de trein, trachten velen tegen
het vertrek zo dicht mogelijk de trein te naderen om hun familieleden en
vrienden een laaste vaarwel toe te wuiven. od-ers, die het
gezag van de openbare orde vertegenwoordigen, jagen hen telkens weer brutaal,
bars, terug, maar even zovele malen komen zij weer opdagen, vastbesloten het
vertrek te beleven. De od verliest het spel door uitputting
van geduld en geeft het tenslotte op. Uit alle straten tussen de barakken komen
de achterblijvenden tenslotte in drommen te voorschijn, als duvels uit doosjes,
en zetten schouder aan schouder de Boulevard des Misères aan de andere kant van
de trein af. Een fluitsignaal kondigt het vertrek aan. Achter de raampjes van de
coupé's - gedeeltelijk volgepropt met bagage, rugzakken, koffers, etenszakken -
mannen, vrouwen en kinderen, die met zakdoeken en handen wuiven, niet met
bedroefde gezichten, maar met gezichten, waarop de vastberadenheid staat
uitgedrukt, moedig te zijn en te zegevieren. Aan de Boulevard des Misères
wuivende mannen en vrouwen, die evenmin bedroefde gezichten hebben, ook geen
vastberadenheid in hun trekken verraden, maar ontzetting over de schanddaad,
voor de zoveelste keer aan hun lotgenoten bedreven. De trein is behoorlijk,
menselijk, maar de reis is gedwongen, het lot van de reizigers onbekend. De
trein schuifelt weg als een fantoom, als een boekje van levende beelden glijdt
hij voorbij; voor het laatst heeft men oude, vertrouwde gezichten gezien, voor
het laatst een teken van leven opgevangen. Aan de grens van het kamp, voor de
barrière houdt hij stil: daar wordt hij officieel overgedragen aan de Duitse
militaire bezetting, die met de trein is meegekomen ter begeleiding van de
‘reizigers’, en worden de Joden stuk voor stuk geteld. Niet één mag er
ontbreken: voor de barrière draagt de commandant de verantwoordelijkheid voor de
levering, na de barrière de bezetting; maar zij overtuigt zich ervan, dat de
levering in natura compleet is, dat er niets is afgedaan voor tarra of rafactie.
Les affaires sont les affaires.