Maandag 14 februari
De lijst is weer uit: duizend man gaan naar Zelle. De oorspronkelijke bedoeling
is geweest: zeshonderd. Uit mijn barak alleen al gaan er honderdtwintig à
honderddertig weg. Een derde van de bevolking. Mannen en vrouwen, die vele
maanden lang in Westerbork hebben vertoefd, velen over het jaar, vertrekken. Zij
gaan weg als uit een hotel, dat hun lange tijd gastvrijheid heeft verleend. Dit
gevoel bekruipt ons, die nog achterblijven, enkele duizenden, die met hen die
gaan, in een langdurig samenzijn vriendschappen hebben gesloten, vaak
oppervlakkig, zoals dat in een hotel gebeurt, maar soms ook innig. Dit maakt het
scheiden zo moeilijk, in menig geval zwaar. De meesten echter van hen die
vertrekken, gaan ook alsof zij lang in een hotel hebben vertoefd, als
geprivilegieerden. De well-to-do-people vertrekken, zij die geld verdiend
hebben, gereisd hebben, iets van de wereld hebben gezien en de wereld een beetje
kennen. Gereisd hebbende, zien zij ook tegen deze reis niet al te zeer op, al
houdt ze haar geheim vooralsnog ook goed verborgen en ook al waren ze liever op
de vaderlandse bodem gebleven. Vandaag geen run op de Antragstelle: men heeft
zich algemeen verzoend met de gedachte, dat Zelle naar schatting het beste is
wat men onder de gegeven omstandigheden kon krijgen. Misschien is Theresienstadt
in bepaalde gevallen nog wel beter, maar dat is niet voor allen weggelegd. Wat
is hier anders beter? Bij zoveel willekeur. Men pakt zijn bullen; zoveel
mogelijk gaat mee, want dat is officieel toegestaan. Men maakt zich in de geest
al vast los van Westerbork, waar men tegen zijn wil toch is ingeburgerd. Drukte
in de barakken. Met uitzondering in die