geen banken; nog
's avonds laat moest een deel der ledikanten met bedden worden belegd. De
zevenhonderd mensen krioelden als bijen in een bijenkorf dooreen. Zij waren, na
Barneveld, teleurgesteld, onthutst, beledigd; zij voelden zich tekortgedaan. Wat
hadden ze het daar, als ballingen, goed gehad: veel gerief, behoorlijke
slaapgelegenheid, hun eigen meubels, eigen boeken, eigen muziekinstrumenten, een
mooie eetzaal, waar ieder zijn vaste plaats aan een goed verzorgde tafel had,
een bos om in te wandelen. Hier: een vuile beestenstal, om van te kotsen, een
smerig waslokaal. Zij hadden, tot overmaat van ramp, in Barneveld slechts
anderhalf uur tijd gekregen om hun spullen te pakken en, in de haast, in de
verwarring, de meest eenvoudige gebruiksvoorwerpen vergeten mee te nemen. De
bagage kwam trouwens achterna. Zij hebben schatten aan levensmiddelen, aan
dranken moeten achterlaten, waaraan, volgens de verhalen, od-ers, Not-Bereitschafters, als kleine hyena's op het slagveld na de
oorlog, zich te goed hebben gedaan: zij hebben zich zat gegeten aan vette kaas,
zalm, leverpastei, sardines, zij hebben zich zat gedronken aan wijn en
spiritualiën. Zij hebben hun oude, verfomfaaide pakken onder hun overalls
geruild tegen soms nog gloednieuwe pakken, die de Barnevelders in de haast
hebben moeten achterlaten, soms twee pakken over elkaar. Zij hebben koffers
volgepropt met boter, koffie, thee, delicatessen en die per trein naar
Westerbork gebracht ten gerieve van zichzelf. De toespraak van de commandant
voor hun vertrek, dat zij bij vergrijp tegen de discipline naar Polen zouden
worden gezonden, was vergeten: zij waren uitgehongerd, uitgedorst, ze wilden een
ogenblik zwelgen; wat nieuws. Zij hadden denunciatie bij voorbaat afgekocht door
leden van de hofhouding van de commandant, die mee naar Barneveld gekomen waren,
fraaie kledingstukken uit de achtergelaten inboedel aan te bieden. Zij kennen
hun pappenheimers: dief en diefjesmaat. De Barnevelders, de nobelen, die door
hun aartsvijanden op een gouden schaaltje waren gezet en die zich in de zoete
droom wiegden dat hun niet zo gauw iets gebeuren kon, waren met een slag tot
dezelfde paupers verlaagd als het profanum vulgus, dat geen bijzondere
verdiensten kon doen gelden en rechtstreeks uit zijn huizen was gesleurd en in
de modder gestoten. Wij hier in Westerbork verwachtten al sedert geruime tijd de
komst der Barnevelders en de gelijkschakeling. Wij benijden hen niet.