of vijfenzestig. Vermoeide, afgematte trekken. ‘Mag ik
u even aanhouden? U weet dat het gevaar voor mij en mijn man om op transport
gesteld te worden, nog niet is geweken. Zoudt u voor ons misschien nog iets
kunnen doen om ons hier te houden. Als ik alleen was, zou het mij niet kunnen
schelen op transport te gaan. Maar met mijn man. Ik moet er niet aan denken. Hij
is een geleerde en staat volkomen verkeerd in het leven: letterlijk alles wordt
hem ontstolen, nu pas weer zijn schoenen, wassen doet hij zich < niet
>, omdat hij het niet kan. Nog nooit in mijn leven heb ik aan zelfmoord
gedacht, maar de laatste tijd denk ik daaraan. Hij is mij tot last. Wij zijn
gesperrt op de ouderlijst, maar ik vrees dat die springt zoals zovele andere
lijsten zijn gesprongen. Wij hadden gehoopt op onze Palestina-papieren, maar die
zijn niet geldig bevonden. U weet ik ben Russin. Bij mijn huwelijk heb ik
verklaard dat ik Jodin was en dat staat ook in mijn trouwboekje, maar het staat
helemaal niet vast dat ik Jodin ben. Ingeschreven bij de Joodse Gemeente sta ik
niet. Het is zeer waarschijnlijk, dat ik verscheidene niet-Joden in mijn familie
heb. Het is nageplozen en ik heb een acte van bekendheid laten opstellen,
waaruit dat kan blijken. Raadt u mij aan, daar werk van te maken? Ziet u, ik kan
het met mijn geweten niet in overeenstemming brengen nu nog daarmee te komen
aanzetten. Er staat immers in mijn trouwboekje dat ik Jodin ben. En ik heb voor
Palestina geopteerd. Ik heb een zeer begaafde zoon, die een aanbeveling heeft
van een der grootste mannen in het land. Zouden wij daarop misschien toch nog
gesperrt kunnen worden? Met mijn man zal ik nooit de reis kunnen doen. Kunt u
dit niet voor ons in orde brengen? Kunt u bij de grote heren niet naar voren
brengen dat mijn man een groot taalkundige is en voor de taalwetenschap veel
heeft gedaan? Bespreekt u dit geval eens met mijn dochter, als u wilt.’ Een der
velen, die zoeken naar een uitweg om het transport naar Polen te vermijden, een
der wanhopigen, die bereid zijn elk middel, dat dienstig is, aan te wenden om
Polen te ontlopen. Het lijkt erop alsof hun vonnis getekend is. Goede, nobele
mensen van beschaving, die in de klauwen van de Moloch zijn geraakt. De dochter,
helder verstand, intuïtief denkster: ‘Mijn moeder is een allerliefste vrouw,
zeer intelligent, maar ze is verschrikkelijk druk. Altijd geweest. Ze gaat mijn
vader op zijn zenuwen. Hij is een geleerde, een in zichzelf gekeerd man, die
gesteld is op zijn rust. Hij is eigenlijk veel te trots om rond te leuren en bij
Jan en Piet om gunsten te bedelen om hier te mogen blijven. Hij zegt: als het
mijn lot is om in Polen op de mesthoop te worden geworpen, in Godsnaam, dan moet
dat maar. Mijn vader was in zijn vak een man van groot gezag, een man ook, die
stipt orde wist te houden; hij leeft hier eenvoudig voort in zijn oude sfeer
zonder zich om iets van zijn omgeving te bekommeren. Dat gaat mijn moeder op
haar zenuwen. Ik wou dat ik