inderhaast bij elkaar gescharrelde kleren geschoven terwijl een flinke jonge
s-man - onder de tranen van patienten en broeders - zijn
vrouw en zijn twee jeugdige kinderen, die achterbleven, stond te zegenen en
zichzelf door een rabbijn liet zegenen, naast bejaarde Joden, die over zichzelf
het sjeimets (het doodsgebed) uitspraken. Kinderen voor de ramen van de huisjes
aan de Boulevard des Misères herhalen telkens weer: ‘alweer een zieke.’ Andere
od-ers jagen het publiek van de Boulevard, dreigend of
smekend. Tussen de draagbaren door groepjes s-ers, die zich
ten getale van driehonderd over de trein verdelen, zonder de rode s op de arm, die van de brandmerkende armband ontbloot is. Alles
geschiedde onder leiding van Pisk, het hoofd van de od, naar
het uiterlijk een soort zuidelijke zeeschuimer, bonkig gezicht, dikke, pikzwarte
wenkbrauwen boven koolzwarte, bliksemende ogen, pikzwarte borstel onder de neus.
Een gezicht-in-houtskool. Dr. Spanier verschijnt in zijn lange, karakteristieke
regenjas, handen op de rug, blijft hier en daar eens staan om een of ander kort
te woord te staan, uiterlijk onbewogen. De wagons lopen vol, de transportabelen
staan of zitten in de ingang van de beestenwagens de aankomst van de anderen
gade te slaan. Tranen worden ternauwernood geplengd. Een enkele vrouw, die haar
man niet op transport vergezelt en uitgeleide doet, bet haar ogen met haar
zakdoek. Mannen rijden kruiwagens met bagage, met dozen met levensmiddelen. De
leden der grüne Polizei blijven onbewogen hun sigaretje roken. De
Obersturmführer verschijnt in uniform: de commandant der grünen, een dikke,
vette volgevreten kerel, komt te voorschijn en salueert. Hij reikt hem de
geleidebrief bij het transport over en maakt rechtsomkeert. Hij onderhoudt zich
achtereenvolgens met de aanwezige Joden van de Registratie, met zijn bleke
adjudant, Todtmann met zijn wipneus en zijn verschoten rijbroek. Zijn harde
gezicht staat strak, er zit geen greintje gemoedsbeweging in. Als de trein vol
is en nog slechts wacht op het sluiten van de deuren en het sein van vertrek,
komt Schlesinger, in zwart wambuis en met de enkele rechtopstaande haren op zijn
kaalgeschoren kop als heldenfiguur, als leeuwentemmer op. Als gevierd
leeuwentemmer. Een paar handen hier en daar, een paar woorden met dezen en
genen, geen voorstelling echter, maar ongekunstelde aansluiting bij de
Obersturmführer, die hem met stroef gezicht ontvangt. Nog ontstemd over de
ontvluchtingen. De lange, schrale Ostu maakt een ascetische indruk vergeleken
bij de zwaargebouwde, weldoorvoede bevelvoerder der Joden. De wagens worden
potdicht gesloten; de leden der grüne Polizei maken zich meester van de
overgebleven papieren matrassen van de zieken en spreiden die uit op de harde
banken hunner derde klasse-coupés: de vervelende reis duurt lang. De trein zet
zich in beweging. Voor de langwerpige luchtgaten hoog in de wagens verschijnen
koppen van Joden en Jodinnen op een rijtje,