gaan. Lauw hangt de hitte van de zon over
het kamp. De zon is weg, achter de horizon verdwenen. Wij snakken naar adem. Op
de zandheuvels langs de gracht met geel water aan de buitenkant zoeken mannen en
vrouwen verademing van de benauwenis, die hangt in de straten tussen de
barakken. Zij zitten op een rijtje op de zandhoop tegenover het prikkeldraad.
Voor hen de gehelmde marechaussée met het karabijntje in de vierkante
uitkijktoren: een koekoeksklok met een mannetje, dat bij hele, halve en
kwart-uren te voorschijn komt. Het leunt verveelt in verstarde houding over de
balustrade, nu eens naar links, dan naar rechts, telkens weer. In de verte een
onafzienbaar bed van paars-fluwelen heide, die het oog streelt, zinnelijk
geboeid houdt. Een hemel vol vlammen en strepen, die feller worden met het
vallen van de duisternis. De mannen en vrouwen wanen zich in de Sommerfrische,
zij vergeten de gracht met geel water en het verroeste prikkeldraad, vergeten
het mannetje in de koekoeksklok, de barakken en het dorre veld, die zich achter
hen uitstrekken, zij staren in de eindeloze verte, waar het paars van de heide
zich in de trillende schemer verenigt met de gevlamde hemel. Een hete, eindeloos
hete dag voorbij met een poëtisch slot. Men maakt zich los van het fascinerende
natuurtafereel, maakt zich gereed voor de nacht, voor de realiteit. Achter hen
staat het dreigement van het transport, dat de geesten benauwt en dat de mens de
slaap maakt tot een hel. ‘Heb je 't gehoord? Gemmeker gaat weg.’ ‘Misschien kan
Schlesinger wat voor hem doen.’
Bezoek aan ‘het magazijn’. In het magazijn ligt het aardewerk opgestapeld, dat de
knechten van de Gestapo uit de huizen van de Joden hier in de buurt hebben
vergaard. Oorspronkelijk werd het magazijn beheerd door een Ariër, die alles als
een Cerberus bewaakte. Het oude kamp putte eruit naar zijn gading. Opeens was
dat uit. Sedert enige dagen is het magazijn weer opengesteld en 's morgens vroeg
al staan de vrouwen in ‘slangetjes’ om te ‘winkelen’. Elkeen mag een paar stuks
van zijn gading meenemen: een paar bordjes, een vaasje, een kussen, etc. Een
kampvriend wilde ook wat hebben. Ik mee. De opzichter, een boom van een Jood, zo
dik en breed als een pad, tot mijn kampvriend: ‘Na, was wollen Sie.’ ‘Ik wou
voor Frau Schlesinger een paar dingen hebben.’ ‘Ich hab' Frau Schlesinger die
schönsten Sachen geschickt.’ ‘Ik bedoel voor Frau Dinges.’ ‘Bitte.’ De opzichter
wijst op een hoop prullen aan één zijde van de zaal. ‘Mag ik daar wat van
uitzoeken?’ Mijn vriend wijst op een andere zijde. ‘Nein, das ist alles
reserviert für den Kommandant.’ Een stapel lampetkannen, cuvettes, koffiekannen,
enzovoort, enzovoort, enzovoort. ‘Kunt u niet een oogje dichtknijpen?’ ‘Was
Auglein zukneifen! Pass 'mal auf. Ich bin der Dienstleiter von Bereich II.
Vergiss das nicht. Hier fällt nichts zuzukneifen. Pass 'mal auf dass Sie Ihre
Stellung