die beter met de Duitse Joden kon
opschieten: zij spraken zijn taal en hadden manieren met hem gemeen. Dat hier
dus Duitse Joden de lakens uitdelen, was op initiatief van de Duitse
commandanten. De klacht, dat de Duitsers de Nederlandse Joden naar Polen zonden
en zelf hier bleven, hield geen steek. Bijna alle Duitsers, die nog in Duitsland
waren gebleven, zijn, precies als de Nederlanders, naar Polen gezonden. De paar
duizend Joden, die zich in dit kamp bevinden, spelen geen rol ten opzichte van
het totaal. Aan de verhouding tussen de twee groepen Joden staat derhalve een
misverstand in de weg, dat opgeheven moet worden om de animositeit, die tot
uiting komt, op te heffen en daden van geweld te voorkomen. Het debat groepeerde
zich om de uitgesproken wens, uit deze samenkomst in de barakken en elders de
gedachte uit te dragen, dat het voor de toekomst der Joden niet wenselijk is,
zich aan gewelddaden schuldig te maken. Opgemerkt werd, dat de animositeit niet
alleen tussen Duitse en Nederlandse maar ook tussen Nederlandse en Nederlandse
Joden bestond. De haat en de wrok zaten zeer diep. Zij waren voor een groot deel
het gevolg van het optreden van de barakkenleiders, van het feit ook, dat zo
goed als alle barakkenleiders Duitsers waren, die het Hollandse karakter niet
kenden, ook de taal van de Hollanders niet spraken en niet verstaan werden.
Gepleit werd voor vervanging van Duitse barakkenleiders door Hollandse. Ook werd
gepleit voor een of andere commissie tot het beslechten van geschillen. Uit de
discussie ontwikkelde zich de klacht, dat de positie der Duitse Joden na de
oorlog geheel onzeker was. Men nam aan dat de Nederlandse Joden van de
Nederlandse Christenen alle hulp en steun zouden ontvangen, die zij nodig
hadden, maar bracht naar voren dat de Duitse Joden statenloos waren geworden en
zich niet konden verheugen in de sympathie der Nederlandse Christenen. Duitsers,
die de laatste tijd Amsterdam hadden bezocht, hadden kunnen constateren, dat de
Christenen sterk tegen de Duitse Joden gekant waren, even sterk als de
Nederlandse Joden. De Duitse Joden hadden in grote meerderheid geen lust meer
naar Duitsland terug te keren, waar zij familie noch bezittingen meer hadden,
terwijl de Nederlandse Joden nog altijd Nederlandse staatsburgers waren en bij
Ariërs hun bezittingen konden terugvinden. De Duitse Joden hadden behoefte aan
een zekere goodwill bij de Nederlandse Joden en daartoe dienden hun geschillen
uit de weg te worden geruimd. Daartegen werd opgemerkt, dat de Duitsers wel wat
laat tot dit inzicht waren gekomen, maar dat de Nederlandse Joden bereid waren,
hun Duitse broeders te helpen en dat de kans op hulp goed stond nu het slechts
enkete duizenden Duitse Joden betrof. Dr. Wachtel sloot de samenkomst met het
uitspreken van de hoop, dat ieder ertoe zou