bij de Joodse wetten
zwerende, Hollandse Joden met hun zwarte keppeltjes liggen broederlijk naast
jonge, baardeloze Joden, assimilanten en socialisten. Zij leven weliswaar naast
elkaar, maar langs elkaar heen: hun levenswegen zijn uiteen gegaan, hun horizon
ligt anders. Op vrijdagavond is er een uiterlijke verbroedering: de wetsgetrouwe
Joden en zij, die nog een herinnering hebben aan het ouderlijk huis en slechts
op de grote feesten de oude Joodse tradities plachten te gedenken, verenigen
zich in het Sjabbes-gebed. Tegen het donkerworden, als de Sabbath intreedt,
worden kaarsen ontstoken, een voorzanger gaat voor en samen met de gemeente, die
zich om hem heen heeft geschaard, staande, met opengeslagen gebedenboek, draagt
hij een sterk gescandeerd, licht gebed voor, dat de vreugde van de Sabbath
bezingt. Een fijne aria uit een goede opera. Zieken op de bedden zingen mee, als
zij de woorden kennen, anders de gemakkelijk aansprekende melodie. Het
kaarslicht, nog bij daglicht ontstoken en zich flets verspreidend, krijgt bij
het vallen van de duisternis gloed en schept een heldere, vrolijke sfeer; het
gebed krijgt, naar gelang het vordert meer vaart, sterker ritme en tenslotte een
lichtheid, die alle aardse zorgen doet verdwijnen. De gehele week zoemt de
melodie door de barak. Na de dienst keert een ieder weer tot de orde van de dag
terug. De rabbijnen, de vrome ouden keren tot hun legersteden terug om te praten
over de Talmoed, de liberale jongeren verzamelen zich in de wasruimte om het
politieke of militaire nieuws van commentaar te voorzien, meestal onder het
roken van een sigaretje, of een pijp. Achterbakse critiek van de vromen.
Gisteravond, voor de zoveelste keer, een uitbarsting. ‘Je moest je schamen, op
Sjabbes te roken. Eerst oren (= gebeden zeggen) en dan roken,
't is ongehoord!’ ‘Waar bemoei je je mee! Da's toch mijn zaak.’ ‘Parg! Je bent
een Jood en je hebt je te houden aan de wet. Je weet heel goed, dat je op
Sjabbes niet met vuur mag omgaan.’ ‘Jij rookt dan geen sigaretje, maar je
roomheid kunnen ze me gestolen krijgen. Je moet me maar eens zeggen wat het
roken van een sigaret met godsdienst te maken heeft.’ ‘Snotneus, ik kon je vader
wel zijn. Jullie hebben geen eerbied voor de ouderdom en niet voor de Torah.
Jullie hebben het onheil over ons gebracht. Hitler is een werktuig in de hand
van God om jullie te straffen. Denk daar maar 's over na.’ ‘Dat is gemakkelijk
gezegd, maar jullie zijn de eersten die je eigen wetten niet naleeft. Oren
kunnen jullie wel, maar dat is ook net het enige. Wat brengen jullie bij
voorbeeld terecht van je reinheidswetten, als jullie het toch over het naleven
van de wet hebben? Wat zien we er hier van? Doodsbenauwd zijn jullie, dat vlees
bij melk komt. Maar jullie lichamen stinken. In het washok komt het water alleen
maar op je gezicht, jullie kleren gaan nooit van je lichaam, jullie spuwen naar
links en naar rechts. Staat daarover niks in de Torah? Zullen jullie mij lastig
vallen