In dépôt
(1964)–Philip Mechanicus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
wachten, te wachten, is het halve jaar voorbij gevlógen. Elke dag vraag ik mij af: hoe lang nog, gelijk ieder ander. Het wachten is een kunst. Andere keuze dan wachten heb ik niet, maar nochtans vereist het talent. Het oefenen van geduld is eigenlijk een genade. Het vraagt onbevreesdheid voor wat komt. Wie de moed heeft het leven onder de ogen te zien, moet ook de moed hebben de dood onder de ogen te zien. Doodsverachting staat tegenover levensmoed. Men kan slechts eenmaal sneuvelen. Iedereen in Europa staat thans aan het front, of is geconsigneerd en kan naar het front geroepen worden. Zodat men rekening moet houden met de dood. Dat maakt het leven dragelijk, dat maakt de mens in de moeilijkste tijd van zijn leven sterk. Ruimte en tijd zijn opgeheven: de mens leeft tegen de achtergrond van het niets. Sneuvelt hij, dan sneuvelt hij, brengt hij er het leven af, dan staat hij in de toekomst sterker. Deze wachttijd is een tijd van morele scholing en rijping, van de verwerving van het inzicht, dat het leven een lot is, dat men niet in de hand heeft, maar dat men het leven geleend heeft gekregen en dat men koelbloedig terug moet geven, wanneer het weer van ons wordt opgeëist. De wachttijd gaat snel. De gemeenschap, waarvan ik deel uitmaak, is rijkgeschakeerd en boeiend. Uit alle delen van het land en Europa, uit alle lagen der samenleving zijn hier mensen verzameld, die weliswaar door hetzelfde lot verbonden zijn, maar die elk hun eigen lot, hun eigen geschiedenis, hun eigen ervaring, hun eigen expressie hebben. Ieder legt op zijn beurt zijn levensboek open en leest daaruit een paar bladzijden voor. Ieder vertelt op zijn beurt en in zijn taal en op zijn manier hoe hij in de handen van zijn vervolgers is geraakt en, soms via andere stations hier op Westerbork is terechtgekomen. Ieder schildert zijn eigen lijdensweg, ieder richt zijn aanklacht. Ieder doet omstandig het relaas van het lot van zijn vrouw, zijn kinderen, zijn vader, zijn moeder, zijn broers, zijn zusters. Ieder releveert, hoe zijn gezin is uiteengerukt, hoe hem zijn bezittingen zijn ontroofd, hoe hij is vernederd. Alles tragische nuances van een-en-het-zelfde lot, maar zij eisen voortdurend de aandacht op. Het ziekenhuisbedrijf, de verhouding van de artsen en de broeders tot de patienten in het dagelijks leven, vaak met een persoonlijk cachet, houden voortdurend de aandacht bezig, evenals de krant met de gebeurtenissen aan de oorlogsfronten. De geregelde transporten, van Joden uit het land naar Westerbork, van Westerbork naar Polen, wekken een bestendige spanning. Het dagelijks bezoek van familieleden aan de patienten geeft een zekere hartelijkheid en intimiteit aan het ziekenhuisleven. De dagelijkse uitreiking van pakketten van familieleden en vrienden uit het land, geregelde briefwisseling met familieleden en vrienden onderhouden het contact met de buitenwereld. Gezelschapsspelletjes temperen de ziekenhuissfeer. Al deze levensuitingen zijn in staat, de dagen behoorlijk | |
[pagina 65]
| |
te vullen en het bestaan hier rijk te schakeren, zodat de dagen, weken en maanden schijnen te vliegen. Het verblijf hier gelijkt op het wachten van een patient in de wachtkamer van een dokter: de patient heeft pijn en is bevreesd voor de operatie of de kuur, maar in afwachting daarvan kan hij zich afwisselend bezig houden met griezelverhalen van detective-romans, met schone reisverhalen, of met plaatjes in foto-albums. Elk op zijn beurt wordt voor de operatie of de kuur opgeroepen, maar hij heeft intussen gelegenheid gehad de verveling te verdrijven. Vandaag een hard gekookt ei. |
|