Zondag 27 juni
Vanmorgen herdenking van een zestigjarig huwelijk. Oud heertje, gezond, maar een
beetje seniel, met een rood klimroosje in het knoopsgat van zijn verfomfaaide
colbertje. Bezoek van zijn gebogen vrouwtje dat, evenals hij, veilig opgeborgen
is in een ziekenbarak. Hij is de vader van een hier tewerk gestelde dokter, die
‘wat voor zijn vader heeft kunnen doen’. Speechje van de assistent-arts: veel
lief en leed samen doorgemaakt, nog veel lange jaren van huwelijksgeluk, thuis!
Deelneming van de buren. Zij zijn tezamen dolgelukkig, zij glimmen van
verrukking, zij danken de hemel dat zij hier in dit oord van tergend wachten nog
altijd bijeen zijn. Hij mag vanavond bij haar in haar barak op bezoek, tot tien
uur, met een eetpartijtje. Wat een feest, hier, in dit kale sinistere nest. 's
Middags, in dezelfde barak, een sterfgeval. Voor de zoveelste keer is een oude
man bezweken. Het lugubere sjeimets, het doodsgebed, heeft op
de voet de feestspeech opgevolgd. 's Avonds een komisch incident. Een malende
tachtigjarige, die thuishoort in een rusthuis, wordt lastig en wil het bed uit.
Er is geen huis mee te houden. Broeder alarmeert de dokter, die met een spuitje
komt. Spanning hij de patienten. Dat komt meestal alleen maar bij transporten
voor, als voor transport aangewezenen wild worden en verdoofd moeten worden. De
dokter zoekt naar een geschikte plek op de arm voor de inspuiting. Constateert:
‘Geen gréintje vlees. Alles kalk.’ De tachtigjarige: ‘Ken ook cement weze,
dokter.’ Daverend gelach. Het regiem van de hoofdzuster begint vrucht te dragen:
de dekens worden van tijd tot tijd uitgeklopt, de matrassen geregeld gekeerd, de
ramen een enkele keer gelapt. Voor zulke kleinigheden heeft zij oog. Zij poogt
in een dagelijkse chaos orde te scheppen. Vanmorgen nieuwe order: geen
gezamenlijk morgenbezoek meer aan het washok; de mannen wassen zich voortaan van
zeven uur tot half acht, de jongens van half acht tot acht. De broeders porden
alle lopende patienten om zeven uur uit bed. Botsing met de realiteit. Er liggen
op het ogenblik honderdtwintig