Woensdag 23 juni
Een lid van de Joodse Raad bezoekt in de ziekenbarak een stokoud mannetje, dat om
bijstand had laten verzoeken. Verschrompeld als een oude goudrenet, met
glimmende rode koontjes. Een beetje vergevorderd seniel. Meer dan slecht van
gezicht. ‘Juffrouw, zied-u, ik zou zo graag mijn testament gemaakt hebben.’
Hilariteit bij de omliggende patienten: ‘Zijn testament! Zeg broer, kom ik er
dan ook in? Ik kan best wat gebruiken.’ Het mannetje, met pruillip, huilt half.
‘Kan dat dan niet? Ik zal u vertellen. Ik ben zo'n beetje zo oud dat ik wel's
aan de dood kan denken. Ziet u, m'n vrouw is 't vorig jaar in Utrecht gestorven
en nu zou ik toch zo graag willen, dat als ik stierf, mijn urn met as naast die
van mijn vrouw kwam te staan. Dat wou ik nu in mijn testament laten opnemen. Dat
kan toch wel?’ ‘Die heeft vast een tik van de molen beet.’ ‘En, juffrouw, dan
wou ik graag dat u een notaris voor me haalde om het alles in orde te maken. Dat
wilt u wel voor me doen, niet?’ Hilariteit. ‘Ik zou maar een verzoekschriftje
sturen aan de Führer!’ De juffrouw toetert het mannetje in het oor: ‘Zeker wil
ik dat voor u doen, hoor! Gaat u nu maar lekker slapen. Het komt in orde.’ Het
oude mannetje knikt met zijn oude gezichtje en glimlacht: gelukkig dat dát in
orde komt.