Dinsdag 22 juni
Men kan hier, in de ziekenbarak, leven als heer. Tenminste op sommige dagen. Ik
lééf inderdaad als heer. Dat kán men zelfs in pyama en in gevangenschap van
Hitler en zijn mannen. Uit mijn aantekeningen Is reeds gebleken, dat wij, als
zieken, geregeld ons eitje krijgen, ook wel een stuk kaas, van beste kwaliteit,
suiker, jam. De militaire commandant had ons dat kunnen weigeren, als hij gewild
had, maar hij heeft dat niet gewild. Men tast nog steeds naar de redenen, waarom
niet. Er zijn mensen, die veronderstellen dat hij, ofschoon hij de Joden uit
West-Europa weg wil hebben, persoonlijk niets tegen hen heeft en hun geen kwaad
wil aandoen. Dat is zeer wel mogelijk; het onfatsoen heeft zijn grenzen. Zo zijn
er mensen die zeggen: wij zijn ook niet zo kwaadaardig als men zou menen; na de
oorlog hangen wij hem niet op aan een ijzeren draad, maar aan een fluwelen
koord. Ook een opvatting. Maar dit ter zijde; het staat wat naast het
herenleven. Vanmorgen bijvoorbeeld. Eerst, na het ontbijt op bed, tegen negen
uur de barbier. ‘Scheren m'neer?’ ‘Graag.’ ‘U is gisteren toch niet geschoren?’
‘Nee, eergisteren.’ ‘Dan is 't goed m'neer. Wilt u maar gaan
liggen?’ Languit, behaaglijk lig ik. ‘Mes goed, m'neer?’ ‘Prachtig.’ Het mes
vliegt over m'n gezicht: spiegelglad wordt het. Men kan hier in dit opzicht nog
een graadje meer heer zijn. Zoals mijn buurman: die bezit een electrisch
scheerapparaat, dat hij, via een stopcontact naast zijn bed, inschakelt in het
electrisch net en < waarmee hij >, zonder zeep, geluidloos de
stoppels van zijn gezicht wegscheert. Ik ben jaloers op hem. Anderen ook. Zo'n
rijkaard! Terwijl ik geschoren word zit de pedicure op mij te wachten, met een
hete doek met instrumenten. Voor het eerst in mijn leven komt de pedicure aan
mijn voeten te pas. ‘Eerst de linkervoet.’ Ik volg aandachtig de soepele
wendingen van tang en pincet en lig verbaasd te kijken, naar wat een deskundige
van een voet vermag te maken. Daarna het rechterbeen. Zelfde uitvoerige
behandeling. Heb daar in het particuliere leven nooit tijd voor gehad. Dat deed
ik zelf zo goed en kwaad het ging. Ik ben trots op goedverzorgde voeten. ‘Ziezo
meneer, over vijf weken kom ik bij u terug.’ ‘Graag mevrouw.’ Intusseh krijg ik
een wenk van Heinz, de broeder: ‘Meneer, uw warm< e water > is
klaar. Zal ik het maar alvast in het washok zetten?’ Weliswaar