Maandag 21 juni
Gisteren een stralende dag met een milde zon. Vandaag een vieze, druilende regen.
Vannacht zijn nóg twee treinen elk met ongeveer tweeduizend Joden binnengekomen,
ook in beestenwagens, toen alles sliep. De tragiek van de duisternis, waarin
schijnwerpers hun onheilspellend licht werpen. Vanmorgen vroeg deponeerden
lorries de duizenden koffers, zakken en bundels, die de Joden uit hun huizen
hadden meegenomen en die in een aparte wagon waren geladen, op het terrein
tussen de barakken, waar de Joden waren ingekwartierd, in de regen op stoffige
grond. De regen werd modder: duizenden mannen en vrouwen hebben, na een lange,
afmattende wachttijd, hun bagage bemodderd teruggekregen. In dichte troepen zijn
zij de barakken ingedreven: drie, vier, soms vijf mensen in twee bedden, mét hun
bagage. De bedden staan drie verdiepingen hoog, gescheiden door gangetjes van
een halve meter breedte op zijn hoogst, zonder één enkele tafel, bank of stoel.
Tot duizend, elfhonderd mensen in één barak, zonder elleboogruimte, zonder
behoorlijke berging voor hun kleren, kris-kras dooreen. Als mieren gaan zij
langs en over elkaar, als kleine, onbetekenende mieren. De opeengepakte
mensenlijven stralen een hitte uit als in een oven. Zij verspreiden een walm als
een brandende fakkel. Zij slapen dicht-opeengepakt, onrustig, woelig: vaak op
het stalen geraamte van het ledikant, soms op de grond. Eén grote stroom van
mensen sjokt naar de wc. Zij zijn al weer vroeg bij de hand:
om drie uur 's nachts, teneinde een behoorlijke wasgelegenheid te krijgen. Als
bijen aan de overvulde korf, zo klonteren zij overdag in drommen in en om de
ingang van de barakken. Tussen en om de barakken zwermen zij rond, of staan zij
in groepen bijeen, als op een kermis of markt, Een bestendig geschuifel en
gezoem, precies als ín de barakken: geren en geloop naar de Joodse Raad, naar
invloedrijke of of gewaand-invloedrijke mannen om een ‘Zurückstellung’ te verkrijgen,