van onrust, van hoestenden, van het geloop en
geschuifel van mensen, die hun gevoeg gaan doen; de dag is een hel, hij is
gevuld met kleine onaangenaamheden van mensen, die schreeuwen, duwen, dringen,
van arrogante bevelen van barakleiders, van kinderen, die jengelen, van kleine
pesterijtjes. Zij die uit een grote woonbarak verhuizen naar een < der
> speciale barakken, die voor de gedoopten (72), die voor ouden van dagen
(56), ondervinden dat als een weldaad: zij zien de armoedigheid, de schamelheid
van hun nieuw verblijf over het hoofd ten gunste van de grotere ruimte, ofschoon
deze nog zeer karig is toegemeten. Gehuwden die een klein huisje, van popperige
afmetingen, krijgen toegewezen, (tegenwoordig drie gehuwde paren met gezin in
één huisje, elk een kamertje) ondervinden dat als een weldaad van de hemel. Een
beetje privacy tenminste. Zij die via het kamp van Vught
Westerbork bereiken, ondergaan dat als een groot geluk: zij zijn zielsverheugd,
dat zij eindelijk van het strenge, hardvochtige regiem van de ss ontslagen zijn en dat zij onder het zoveel soepeler regiem van Joden
zijn gesteld (dat achter de scherrmen door de Duitse commandant met zijn helpers
wordt geleid en gecontroleerd). Zo is alles relatief: de Jood, die vroeger een
ruime, rijkgemeubelde flat in plan-Zuid in Amsterdam heeft bewoond, is nu al
dankbaar als hij in dit milieu één voddig gemeubeld kamertje in een snerthuisje
mag betrekken. Zo leven hier vele artsen met hun gezinnen. Hoe gelukkig waren
niet de Joden, die uit de concentratiekampen in Amersfoort, Ellecom, en later
uit Vught, hier een onderkomen vonden. De vreugde van hen, die in de
Sperr-barakken terecht kwamen, was slechts van korte duur: zij werden meestal na
een dag-of-wat weer doorgezonden naar het Oosten. Maar zij, die met
bloeduitstortingen, verwondingen, in- en uitwendig, of wegens
lichaamsverzwakking of psychische uitputting in de ziekenbarakken werden
opgenomen, spraken van een paradijs. Zonder overdrijving: van een paradijs.
Hoevelen zijn er niet in snikken uitgebarsten onder de moederlijke zorgen, die
zij van de vrouwen ondervonden bij hun aankomst: hoevelen hebben aanvankelijk
niet verrukt gelegen in de eenvoudige ziekenbarakbedden maar onder een vracht
van zachte dekens met warme kruiken, en hoevelen hebben niet liggen schreeuwen
van pijn én vreugde tegelijk, toen eindelijk een dokter met vaderlijke zorg
onder vriendelijke woorden hun etterende wonden kwam behandelen, en hoevelen
hebben uit dankbaarheid niet de handen der verplegende broeders gegrepen. In
Amersfoort, in Ellecom, in Vught wezen de dokters Joden met wonden, met koorts,
met ziekten af: ze konden verrekken! Juda verrecke! De vrouwen droegen
achtereenvolgens liefderijk brood, boter, schalen met melk, met warm voedsel,
met vruchten aan: ‘Voor de Amersfoorters’, ‘Voor de Ellecommers’, ‘Voor de
Vughtenaren’. Alles week opzij. Zij werden