Zaterdag 29 mei
Ik heb het gevoel alsof ik als officieel reporter een schipbreuk versla. Wij
zitten samen in een cycloon, voelen langzaam het lek-geslagen schip zinken en
trachten nog een haven te bereiken, maar deze haven lijkt ver weg. Langzamerhand
bekruipt mij het besef, dat ik niet door mijn vervolgers hier
ben gebracht, maar dat ik de reis vrijwillig meemaak, om mijn
werk te doen. De hele dag ben ik bezig, verveel mij geen ogenblik, kom soms
haast tijd te kort. Plicht is plicht, arbeid adelt. Ik schrijf een groot deel
van de dag, soms begin ik al 's morgens vroeg om half zes, soms ben ik nog bezig
's avonds na bedtijd, om mijn indrukken of belevenissen van de dag samen te
vatten, schaak een paar partijtjes per dag, lees de kranten aandachtig, praat
met de mensen, met dokters, broeders, patienten, maak bezoeken in het kamp in de
middaguren, rook tussen de bedrijven door mijn pijp. Wat heeft een mens méér
nodig dan dat, om zijn tijd in een soort Zigeunerkamp te vullen? Opperrabbijn
Dasberg is vandaag naar Amsterdam teruggezonden. Een mijner vrienden heeft van
zijn vrouw een brief ontvangen, gedateerd woensdagmiddag, waarin zij schrijft,
dat zij al sinds zondagmiddag in het gebouw van de Joodse Raad op de N.
Keizersgracht te Amsterdam gevangen zit. De kinderen zijn al die tijd aan hun
lot overgelaten. Vannacht is uit Amsterdam een transport van ongeveer
vierhonderdvijftig mensen aangekomen. De commandant heeft gelast, dat de Joden
op het middenpad van de hoofdweg, de Boulevard des Misères, niet meer mogen
wandelen in arbeidstijd; zij mogen alleen nog aan de zijkanten gaan en dan snel.
De commandant