woord: ‘dit is de vlag van de Nederlanders.’
‘Waarom is het dan hier in huis? Je moet morgen een ander kopen’, zei ik.
Hij antwoordde: ‘Alles hier is van de Nederlanders, ook jullie’.
Ze had het toen niet begrepen, maar jaren daarna moest ze steeds terugdenken aan die woorden. Nu staan ze allemaal te kijken naar een vlag, die niet de hunne is. En te luisteren naar de man die niet de hunne is. Hij brengt een boodschap en deze galmt over het plein.
‘In naam van de Koningin.’
Die zal wel ook een wrede vrouw zijn als de sisi op de plantage was, denkt Kwamina. Ze bleef haar altijd uit de weg.
Dat had ze toen ze nog klein was al van haar moeder geleerd.
‘Als de witte vrouw komt, moet jij je verstoppen.’
‘Wat moet ik eigenlijk hier’, schreeuwt haar hele wezen. ‘En al deze mensen komen luisteren naar de blanke, die niets om ze geeft. Is mijn trotse volk zo afgedaald of heeft de slavernij hun denkvermogen vernietigd?’
Ze begint het warm te krijgen. Het schijnt dat haar bloed naar haar hoofd stijgt. Ze kan de stem niet meer aanhoren. Ze trekt aan haar man's arm. Ze wil van deze plek weg. Haar man vraagt wat er aan de hand is. Ze antwoordt niet. Ze sleept hem achter zich aan. Ze ziet de boze gezichten van de mensen, die haar storend vinden, niet eens.
Even later lopen ze langzaam naar de Waterkant toe. Als ze bij de platte brug zijn, vraagt haar man waarom ze in-