Bruine bonen
GIESLA IS VANDAAG VROEG KLAAR.
ZE HEEFT EEN RODE JURK AAN EN EEN STRIKT IN HET HAAR.
ZELF HAAR SCHOENEN ZIJN GEPOETST.
DAT KOMT NIET VAAK VOOR.
NA SCHOOL MAG ZE MET MOUREEN MEE.
MOUREEN'S MOEDER IS JARIG.
‘HAD JE MAAR ELKE DAG EEN VERJARING’, ZEGT MOEDER.
‘GUNST, WAT EEN UITKOMST’.
DE BUURVROUW VINDT OOK DAT HET TE RUSTIG IS. ZE KIJKT DOOR HET RAAM.
ZE ROEPT: ‘VROUW LIEN, BEN JE AL WAKKER?.
‘JA HOOR’ ZEGT MOEDER.
‘EN GIESLA OOK?’ VRAAGT DE BUURVROUW.
‘JA BUURVROUW’ GILT GIESLA.
‘IK BEN AL KLAAR’
‘ZO, ZO’ ZEGT BUURVOUW.
‘WAT BEN JE FLINK VANDAAG’.
‘IK MAG NA SCHOOL OP VERJARING’.
‘O’ ZEGT BUURVROUW,
‘NU BEGRIJP IK HET’.
GIESLA GEEFT MOEDER VLUG EEN ZOEN DAN GLIPT ZE DE DEUR UIT.