Goud uit de grond
(1985)– Mechtelly– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
KaiwiOns land Suriname kan je vergelijken met een groot huis waarin verschillende mensen wonen. De meeste van hen zijn er komen wonen. Dat is erg leuk, want al deze mensen hebben hun eigen manier van zich kleden, eten en zo nog veel meer. Zo hebben ze veel om aan elkaar te vertellen en aan elkaar te leren. Na heel lang samen wonen weten ze elkaars voedsel te bereiden en elkaars taal te spreken. Toch zijn er nog dingen die ze niet van elkaar weten. Een van die dingen ga ik jullie vertellen. Het verhaal gaat over de mensen die het eerst in Suriname woonden voordat de andere aankwamen. Kaiwi woont met zijn hond in een hut aan de rand van het bos. Elke ochtend gaat hij het bos in om zijn kostgrondje te bewerken en warimbo om manden te vlechten te halen. Soms haalt hij ook katoen om kleding te maken. Zijn trouwe hond, Bonsjo houdt thuis voor hem de wacht. Als er men- | |
[pagina 80]
| |
| |
[pagina 81]
| |
sen komen, wat wel niet zo vaak gebeurt, gaat hij heel hard blaffen. Dan hoort Kaiwi het en komt naar huis terug. Ja hoor, zijn hond bewaakt het huis en de omgeving goed. Daarom gaat Kaiwi elke morgen met een gerust hart het bos in. Als hij 's middags thuis komt ligt Bonsjo op het doekje voor de deur. Kaiwi stookt dan een vuurtje en zet wat eten op. Als hij klaar is met koken schept hij twee borden op. Eén voor zichzelf en één voor Bonsjo. Daarna veegt hij het huis aan en harkt het erf. Want Kaiwi weet dat hij zijn omgeving altijd schoon moet houden, wil hij gezond blijven. Maar vandaag is het anders. Als Kaiwi thuiskomt ligt Bonsjo zoals hij gewoon is op een doekje voor de deur. Ze heft haar kop even op kijkt Kaiwi met haar trouwe ogen aan, schudt met haar staart en legt het hoofd weer neer. Wat de hond betreft is er niets vreemds aan de hand. Kaiwi legt langzaam zijn moetete met cassave op een kist neer en kijkt naar het bord dat netjes op de tafel afgedekt | |
[pagina 82]
| |
| |
[pagina 83]
| |
staat. ‘Er moet iemand hier geweest zijn’, monkelt hij. Hij kijkt naar de vloer die aangeveegd lijkt te zijn en loopt daarna om de hut heen op zoek naar voetsporen. Als Kaiwi het erf helemaal heeft onderzocht is hij nog niets wijzer geworden. Hij heeft geen enkel voetspoor gevonden. Wel heeft hij gemerkt dat het erf geharkt is. Alles is brandschoon en netjes weggezet. Zijn maag begint te knorren, daarom loopt hij het huis in. Hij hoeft vandaag niet te koken. Wat een verrassing! Hij wast zijn handen, en pakt daarna het bord van de tafel af. Hij zet een deel van het eten in een ander bord en gaat dan samen met zijn hond eten. Af en toe denkt hij er nog over na wie het eten bereid zou kunnen hebben. Hij zou die persoon daarvoor wel willen bedanken. Nou, op dit moment is er niemand anders hier. Daarom eet hij zijn buik rond en gaat lekker slapen. De volgende dag gaat Kaiwi weer naar zijn kostgrondje toe. Halverwege denkt hij: ‘Zal ik teruggaan om te kijken wie er bij de hut komt?’ Hij | |
[pagina 84]
| |
staat even besluiteloos en loopt dan verder. Hij werkt de hele dag erg hard. Laat in de middag gaat hij naar huis terug. Langzaam loopt hij door het bos. Hij is erg moe. Hij heeft een beetje groenten geoogst en zal het straks koken met vis die hij een paar dagen geleden uit zijn maswa gehaald heeft. Hij had die schoongemaakt en te drogen gelegd. Vanuit de verte ziet hij de hond liggen. Langzaam komt hij nader. Hij streelt de hond als die zijn kop opheft. Hij zet zijn spullen naast de de hut neer en gaat naar binnen. Zijn ogen vallen meteen op de tafel die netjes gedekt staat. Daar begint het weer. De gedachte aan wie dit alles doet. ‘Wie kookt het eten en wie veegt de vloer schoon?’ Hij roept: ‘Is hier iemand?’ Hij hoort alleen de echo van zijn eigen stem, meer niet. ‘Nou’, zegt hij, terwijl hij zijn schouders ophaalt, ‘als er niemand is, goed. Ik zou de persoon heel hartelijk willen bedanken. Als ik moe ben, vind ik het eten erg lekker’. Hij loopt naar buiten en wast zijn handen en gezicht schoon. Dan komt hij weer binnen en | |
[pagina 85]
| |
eet dankbaar samen met zijn hond het eten op. Als hij klaar is gaat hij naar de kreek. In de maswa vindt hij een paar vissen. Hij haalt ze één voor één eruit en zet ze in een baskiet. Dan loopt hij naar huis toe. Terwijl hij de vissen schoonmaakt denkt hij eraan wie het eten kookt en het huis aanveegt. ‘Wie kan dat wel zijn’, prevelt hij. Maar er is niemand die hem daar een antwoord op kan geven. Daarom dwingt hij zichzelf er niet meer aan te denken. Maar het lukt niet. Die avond kan Kaiwi de slaap niet vatten. Hij denkt steeds weer aan het eten van gisteren en vandaag. ‘Morgen’, denkt hij, ‘morgen zal ik op de loer gaan staan’. Dan valt hij in slaap. De volgende morgen is Kaiwi zoals altijd vroeg wakker. Hij stapt uit zijn hangmat, wast zich, stopt wat cassavebrood in zijn moetete en vertrekt. Hij stapt zoals elke dag heel flink het bospaadje op, dan stopt hij ineens en gaat achter een boom staan. Hij gluurt naar zijn hut. Hij ziet de | |
[pagina 86]
| |
hond liggen. Hij denkt: ‘Vandaag moet ik het te weten komen. Ik moet de persoon zien die me elke dag helpt koken en aanvegen’. Hij staat uren vol verwachting te kijken, maar alles blijft even stil. Alleen de hond staat op en loopt naar binnen. ‘Verdoe ik mijn tijd niet door de hele morgen hier te staan?’, denkt hij. Hij staat op het punt toch maar naar zijn kostgrondje te gaan, als hij iets ziet... een vrouw! ‘Maar hoe kan dat?’ De vrouw komt uit de hut met een emmer in haar hand. Ze vult hem met water en gaat weer naar binnen. Hoe komt het dat hij de vrouw niet heeft zien aankomen? Hij heeft toch goed gekeken? Hij heeft steeds het weggetje naar de hut toe in de gaten gehouden. De vrouw is in de hut bezig geweest, nu komt ze naar buiten. Ze neemt de hark die naast de hut staat en harkt het erf aan. Kaiwi denkt na ‘Ik wil hebben dat ze blijft. Dan heb ik een metgezel. Iemand waarmee ik kan praten. Maar hoe hou ik haar tegen, hoe zorg ik ervoor, dat ze niet meer | |
[pagina 87]
| |
| |
[pagina 88]
| |
weggaat? Ik mag haar niet bang maken. Als ik nu naar haar toeloop kan ze wegrennen en dan komt ze nooit meer terug'. Kaiwi besluit naar zijn kostgrondje te gaan. Al lopend door het bos denkt hij weer over na. ‘Waar komt ze vandaan? Er zijn geen dorpen in deze omgeving’. Hij is nu toch een beetje tevreden. Hij weet nu wie het eten klaarmaakt en het huis aanveegt. Maar er zijn nog zoveel vragen over. Na een tijdje lopen komt hij op zijn kostgrondje aan. Hij geeft de planten water en zet de omgevallen planten rechtop. Hier en daar oogst hij wat rijpe vruchten. Zo heeft hij als de zon onder gaat, koren, cassave, napi en wat groenten. Met zijn moetete op zijn rug, een blok brandhout in zijn ene hand, een houwer in de andere, zijn geweer over zijn schouder, stapt hij naar huis toe. Hij kijkt even naar binnen voordat hij zijn spullen neerzet. De hond ligt voor de hut en het eten staat weer klaar. Hij wast zijn handen en gaat eten. Het eten smaakt heerlijk. Hij is blij maar toch zou hij graag hebben dat die | |
[pagina 89]
| |
vrouw bij hem was. Ze zouden samen kunnen praten en lachen. Als hij klaar is met eten, pakt hij een paar stukken warimbo en begint met het vlechten van een nieuwe moetete. Rustig splijt hij de warimbo in dunne stukken. Dan maakt hij ze één voor één schoon. Hij voelt zich slaperig worden, daarom zet hij alles weg en stapt in zijn hangmat. De volgende morgen gaat Kaiwi weer op de loer staan. Hij wil zien wat de vrouw uitspookt als ze komt. Daarom zoekt hij een boom uit van waaruit hij niet alleen beter, maar ook echt goed kan zien wat er in de hut gebeurt. Hij staat nu al een uur maar niets verandert er. Alleen Bonsjo staat op en gaat rustig naar binnen. Kaiwi volgt de hond met zijn ogen. ‘Wat moet die in de hut doen. Gisteren ging ze ook al de hut in. Misschien krijgt ze wel lekker eten.’ Maar wat Kaiwi ziet is haast niet te geloven. Zijn ogen worden steeds groter. Hij ziet de hond in een vrouw veranderen. Stokstijf blijft hij enige minuten staan. Hij ziet de vrouw | |
[pagina 90]
| |
naar buiten lopen. Vlug trekt hij zich terug achter de boom. Hij denkt na wat hij zal moeten doen om de vrouw bij zich te houden. ‘Ze mag geen hond meer worden. Nee.........’ Maar hoe moet hij het aanleggen? Als hij nu naar haar toeloopt verandert zij zich misschien weer in een hond voordat hij haar kan tegenhouden. Omdat hij geen oplossing hiervoor kan vinden besluit hij naar zijn kostgrondje te gaan. Hij werkt de hele dag door. Als hij laat in de middag thuis komt, deelt hij het eten zoals hij gewoon is met Bonsjo, die vriendelijk met zijn staart kwispelt. Kaiwi heeft geen zin meer in werken. Daarom klimt hij in zijn hangmat en kort daarna zingt hij met de kikkers mee. Maar dat weet hij natuurlijk zelf niet. De dag daarna pakt Kaiwi weer zijn spullen bij elkaar en loopt het bospaadje op. Als hij ongeveer tien meters gelopen heeft sluipt hij stilletjes via een omweg terug. Heel dicht bij de hut houdt hij zich schuil. Hij staat een uur vol spanning te kijken als | |
[pagina 91]
| |
| |
[pagina 92]
| |
hij de hond naar binnen ziet lopen. Vol bewondering kijkt hij naar het schouwspel. Hij ziet de hond veranderen in een vrouw.
| |
[pagina 93]
| |
denhuid op de zitbank neerleggen. Ze neemt de emmer en loopt ermee naar buiten. Kaiwi denkt goed na. Het mag niet mis gaan. Hij kijkt naar de vrouw. Als de vrouw bezig is de emmer te vullen rent Kaiwi gauw de hut in en grijpt de hondenhuid. De vrouw heeft een geluid gehoord, ze laat de emmer staan en rent de hut in. Maar ze is te laat, want Kaiwi heeft de huid al in zijn hand en wil die niet afstaan. Nu staan ze tegenover elkaar. Kaiwi smeekt de vrouw bij hem te blijven. De vrouw wil niet luisteren. Ze wil de huid terug, ze zegt: ‘Je eten staat toch altijd klaar als je thuis aankomt, het huis is aangeveegd en het erf geharkt. Is dat niet genoeg of moet er nog iets bij gedaan worden? Zeg het maar’. ‘Neen’, roept Kaiwi, ‘dat is het niet. Ik ben je erg dankbaar dat je me elke dag helpt met schoonmaken, maar ik heb graag dat je voorgoed bij me blijft. Dan kunnen we samen praten zoals we nu doen’. De vrouw geeft na nog wat praten toe. Ze zal blijven. Kaiwi is blij, maar hij is toch bang dat de vrouw | |
[pagina 94]
| |
haar woord niet zal houden, daarom gooit hij de hondenhuid ver weg en neemt hij de vrouw elke dag mee naar zijn kostgrondje. Zo gaan ze samen planten en's middags koken ze samen het eten. Hij houdt van de vrouw en zij is lief voor hem. Nu zijn er alweer enkele maanden verstreken. Kaiwi en zijn vrouw zitten te eten. Ze bespreken de afgelopen dagen. Kaiwi zegt: ‘De jacht is slecht, er loopt haast geen wild meer rond.’ ‘Dat zal in de nacht wel het geval zijn. Laten we een keertje in het bos overnachten’, zegt de vrouw. Ze weet dat Kaiwi liever in zijn eigen hut slaapt, daarom kijkt ze van opzij naar Kaiwi en luistert wat hij zal gaan zeggen. ‘Ik geloof dat we dat maar moeten doen.’ De vrouw knikt. ‘Morgen moeten we veel voedsel meenemen en zien of het in de nacht lukt een hert te schieten.’ ‘Goed’, zegt de vrouw. Dan gaan ze slapen. Morgen moeten ze vroeg op pad willen ze ver genoeg zijn, voordat de avond valt. | |
[pagina 95]
| |
Ze liggen elk in hun hangmat in een hut, diep in het bos. Ze zijn moe. Ze hebben heel ver moeten lopen en daarna hebben ze nog boomstammen en bladeren moeten kappen om de hut te bouwen. Zij is niet zo stevig als de hut waarin ze wonen, maar het hoeft ook niet. Ze hebben haar maar voor een dag of twee nodig. ‘Ik ga slapen’ zegt de vrouw terwijl ze luidop gaapt. ‘Slaap lekker’, zegt hij. Hij is ook moe maar hij zal niet slapen. Hij zal de wacht houden. Hij ligt te luisteren naar alle geluiden die hij buiten de hut hoort. Misschien komen de herten later of in de ochtend langs. Hij heft het hoofd even op en kijkt in de andere hangmat. Zijn vrouw slaapt al. Hij is bang om in het bos te overnachten. Neen, Kaiwi is niet bang voor wilde dieren. Als hij zijn geweer over de schouder draagt is hij de heerser van het bos. Hij is bang voor iets anders. Hij wil de vrouw niet missen. Hij is erg veel van haar gaan houden. En hij kan zich het leven niet meer voorstellen zonder haar. Hij is bang dat ze | |
[pagina 96]
| |
weer een hond zal gaan worden en het bos in zal gaan. Het is heel stil. Alleen de regelmatige ademhaling van zijn vrouw is te horen. Zo ligt hij te denken aan allerlei dingen tot de dag aanbreekt. Als de eerste stralen van de zon achter de horizon verschijnen stappen ze uit hun hangmat. Kaiwi stelt voor maar weer naar huis terug te gaan. ‘Er zijn toch geen herten’, zegt hij. Maar de vrouw wil nog een nachtje blijven. ‘Ze komen misschien juist vannacht wel’, zegt ze. Ze maken een vuurtje om zich te warmen tot de warmte van de zon doorbreekt door de takken van de bomen. Dan zoekt de vrouw enkele papajabladeren en trekt daarvan een beetje thee. Samen drinken ze de thee en eten cassavebrood dat ze van huis hebben meegenomen. Dan gaan ze op zoek naar dingen die ze dagelijks nodig hebben zoals foengoe, een mosachtig spul dat vlug vuur vat, om vuur te stoken, hars voor de verlichting, bladeren om medicijn te maken, pitten en zaden voor het maken van | |
[pagina 97]
| |
| |
[pagina 98]
| |
versierselen, en ook boomschorsen voor het maken van kleurstof om de prapie's en kruiken te kleuren. Als het donker begint te worden gaan ze naar hun hut terug. De dagvogels nemen afscheid en je hoort hun gezang niet meer. Langzaam zwelt het gekwaak van de kikkers aan. De nacht geluiden worden luider naarmate de zonnestralen achter de horizon verdwijnen. Kaiwi en zijn vrouw zullen vanacht nog eens hier in het diepe bos slapen. Misschien zullen de herten vannacht wel langskomen. Als Kaiwi er een schiet hebben ze voor een lange tijd voedsel. Bij de hut aangekomen maken ze een groot vuur van takken en bladeren. Dan nemen ze een fris bad in een kreek dat achter de hut staat. Het water is erg koud maar ze vinden het heerlijk. Na een hele dag hard werken tussen het vuil van bladeren en bomen is goed baden gezond. De vrouw neemt een stuk droge vis uit haar koeroekoeroeGa naar voetnoot* en kookt een beetje soep. Ze eten lekker en stappen daarna elk in hun hangmat. De vrouw slaapt al gauw maar | |
[pagina 99]
| |
Kaiwi niet. Hij kan de slaap niet vatten. Hij is bang dat zijn lieve vrouw door een wonder zal verdwijnen. Hij luistert naar alle geluiden in het bos. Ineens gaat hij rechtop zitten. Wat hoort hij? Hoort hij wel goed? Zijn het honden? Geblaf van honden! Kaiwi zegt niets. Alleen zijn hand gaat naar de hangmat van zijn vrouw, terwijl zijn andere hand zijn geweer vastgrijpt Hij kijkt naar z'n vrouw. Ze doet haar ogen even open en sluit die weer. Het geluid komt steeds dichterbij. De greep van zijn hand om de arm van zijn vrouw wordt iets vaster. Ook het geweer ligt in aanslag. Hij hoort de honden snuffelen om de hut. Het lijkt erop dat het een hele zwerm van honden is. En wat gaan ze tekeer. Het lijken wel wolven. Kaiwi is tot het puntje van zijn haar gespannen. Hij loert uit zijn ooghoeken naar alle kanten maar beweegt zich niet. Door de spleten van de hut ziet hij de honden heen en weer rennen. Zullen ze de hut aanvallen. Die is niet zo stevig. Eindelijk trekken ze één voor één weg. Ook het lawaai sterft weg. Een | |
[pagina 100]
| |
akelige stilte volg nu. Alleen de ademhaling van de vrouw is te horen. Kaiwi laat de vrouw langzaam los en gaat opgelucht ademend achterover liggen. Wat een nacht! Het is nog donker buiten en er zijn nog wat uurtjes te gaan voor het ochtend is. Langzaam komt het bos weer tot leven. Kaiwi ligt tot de ochtend te denken aan de akelige uurtjes die hij mee heeft gemaakt. Ze zullen terug gaan. Het heeft geen zin nog langer te blijven. Er zijn niet eens sporen van herten te zien. Wel zien ze andere sporen. Kaiwi zegt: ‘Hier zijn ze vandaan gekomen en kijk, daar zijn ze terug gegaan.’ ‘Ja’, zegt de vrouw, ‘ze zijn heel dichtbij geweest.’ Kaiwi noch de vrouw durven de namen van de dieren die vannacht in het bos geweest zijn te noemen. Ze lopen door het bos naar hun eigen hut toe. Ze hebben geen wild geschoten, maar wel vruchten, groenten en zoveel andere dingen die ze dagelijks nodig hebben, uit het bos gehaald. | |
[pagina 101]
| |
Kaiwi is blij als hij weer rustig met zijn vrouw thuis zit. O, wat is hij bang geweest haar te verliezen. Neen, hij zal nooit meer zover in het bos gaan met haar. Als het van hem afhangt hoeft er geen vlees in de pot te zijn. Hij eet graag vis en groenten. Zo zou hij nog jaren gelukkig kunnen leven met zijn vrouw. De jaren gaan voorbij. Kaiwi en zijn vrouw gaan elke morgen vroeg naar hun kostgrondje toe. Als ze 's middags thuis aankomen koken ze samen het eten, doen de vaat, vegen het huis schoon en harken het erf. Maar vandaag heeft de vrouw geen zin om met Kaiwi mee te gaan naar zijn kostgrondje. Ze zegt: ‘Vandaag wil ik alle vuile kleren wassen en het verstelwerk doen. Daarna ga ik iets lekkers voor je klaarmaken.’ ‘Goed,’ zegt Kaiwi. Hij pakt zijn moetete, houwer en andere spullen en vertrekt. Hij vindt het niet zo erg om alleen te gaan. Het gebeurt wel eens meer | |
[pagina 102]
| |
dat hij alleen gaat. Vlug loopt hij door het bos en weldra is hij er. Hij tjapt wat aarde voor de tajers. Als hij klaar is met tjappen gaat hij koren oogsten. Zijn vrouw houdt van het jonge koren. Ze houdt het boven het vuur en eet het warm op. Kaiwi plukt een zak vol. De zon gaat nog niet onder maar Kaiwi pakt zijn spullen op om naar huis te gaan. Hij heeft geen zijn om verder te werken. Hij loopt al zingend door het bos. ‘Wat voor lekkers zal de vrouw klaar gemaakt hebben? Misschien lekkere dokoens?’Ga naar voetnoot* Al neuriënd loopt hij het bospaadje af naar zijn hut toe. Dan ziet hij ineens een hond bij de deur staan. ‘Wat doet die hond hier’, gilt hij. Hij gooit zakken, geweer en houwer op de grond en grijpt met beide handen zijn hoofd vast. Hij heeft zich vreselijk versproken. Hij rent naar de hut toe. Maar het is te laat, want hij ziet twee honden het erf afrennen naar het bos toe. Kaiwi zet zijn handen voor de ogen en huilt. Zijn lieve vrouw is weg. Ze is weer een hond geworden. Nu is hij | |
[pagina 103]
| |
helemaal alleen Zelfs Bonsjo is hij kwijt. Enkele dagen daarna pakt Kaiwi zijn spullen bij elkaar. Hij verhuist naar het dorp waar zijn moeder, broers en zusters wonen. In deze hut kan hij niet langer blijven. Alles herinnert hem aan zijn vrouw. Zo zal hij steeds verdriet hebben. Hij laadt zijn moetete, hangmat en andere spullen in zijn kano en hij kijkt nog even om, voordat hij in de kano stapt. Met tranen in de ogen pagaait hij weg. De pagaai en het water schijnen een gesprek met hem te voeren. Het lijken troostrijke woorden te zijn. ‘Mensen zijn dieren’, monkelt hij ‘of zijn dieren mensen?’ Diep in gedachten legt hij laat in de middag aan de oever van het dorp aan. Na vele jaren komt Kaiwi terug in het dorp waar hij is opgegroeid. Zijn moeder, broers en zusters zijn erg blij dat hij terug is. Hoewel ze erg nieuwsgierig zijn naar alles wat hij meegemaakt heeft, laten ze hem vanavond met rust. Ze weten dat reizen in het binnenland niet makkelijk is en dat je van de hele dag in een kano zitten erg | |
[pagina 104]
| |
vermoeid kan raken. De volgende avond is er een feestje ter ere van Kaiwi's terugkomt. Het is geen groot feest, want er is geen kasiri gemaakt. Dat zou zo gauw niet mogelijk zijn, want voor het bereiden van kasiri heb je wel drie dagen nodig. Maar er is wel ananasdrank en rietsap. Het hele dorp is ook niet gevraagd. Alleen moeder, vader, ooms, tantes en natuurlijk de broers en zusters zitten buiten om het vuur. Het is maanlicht. Kaiwi kijkt om zich heen. Het dorp ligt vredig onder de blauwe hemel. Kaiwi denkt: ‘Het is feitelijk een te mooie avond om aan verdrietige dingen te denken.’ Hij zou liever de samboera willen beluisteren. Wat heeft hij die lang niet gehoord. Hij mist hem nu pas weer, nu hij weer tussen zijn mensen in het dorp zit. Zijn moeder schraapt haar keel. Kaiwi weet het. Hij zal moeten vertellen of hij zin heeft of niet. Hij kan ze niet teleurstellen. Kaiwi schraapt daarom ook zijn keel en begint. Hij vertelt over Bonsjo en over de vrouw. Als hij over de vrouw praat lopen de tranen over zijn wangen. De | |
[pagina 105]
| |
mensen luisteren allemaal aandachtig. Als hij klaar is, is het even stil. Dan kijken ze elkaar aan en zeggen: ‘Honden zijn mensen.’ ‘Ja, zo is het,’ zegt zijn moeder terwijl ze de tranen onder haar ogen afveegt. Er zijn heel wat jaren voorbij gegaan. Kaiwi is getrouwd met een andere lieve vrouw. Hij heeft drie leuke kinderen waarvan hij erg veel houdt. De kinderen zijn al groot en Kaiwi is ook al oud geworden. Hij heeft na die avond met zijn moeder, broers en zusters op dat feestje nooit meer over vroeger gesproken. Maar hij is het niet vergeten. Op een goede dag als de avond daalt en de duisternis als een groot gordijn de aarde omarmt, zitten ze allemaal om een grote hoop vuur waarvan de vlammen hoog reiken en de gehele omgeving verlicht. Kaiwi vertelt het verhaal van Bonsjo en de vrouw aan de kinderen en zijn vrouw. Hij vertelt ze van het begin af tot het einde. De tranen lopen niet meer over zijn wangen. Het is ook al lang geleden. En hij heeft zoveel | |
[pagina 106]
| |
mooie uurtjes beleefd met zijn kinderen en hun moeder. Ze hebben door hun liefde zijn tranen gedroogd, hoewel ze er niets vanaf wisten. ‘Hebt u dat allemaal meegemaakt, vader?’ zegt er één. Als hij bevestigend met zijn hoofd schudt, zeggen ze als in koor: ‘Honden zijn mensen.’ Dan staan ze langzaam op. Ze zijn moe van de hele dag werken en spelen, maar het verhaal vonden ze boeiend. ‘Vertel dit aan je kinderen en kleinkinderen als je oud geworden bent als ik’, zegt Kaiwi terwijl hij ook opstaat. Later op de avond stappen de kinderen in hun hangmatten en denken nog na over wat hun vader aan ze verteld heeft. ‘Honden zijn mensen’, zeggen ze zacht. ‘Ja, hoor, honden zijn mensen’, zeggen alle Indianen. Daarom zijn ze altijd lief voor honden. | |
[pagina 107]
| |