‘Dank je. Ik doe dat beslist voor de vakantie om is,’ zegt Emi en ze slaat de Gemenelandsweg in. Langzaam loopt ze verder. God, wat heeft ze zich aangesteld. Maar ze kon er niets aan doen.
Ze zitten in de voorkamer te praten over het nieuws dat net via de radio voorgelezen is.
‘Het gaat ook niet zo best hier. Je moet blij zijn dat je weg kan,’ zegt Johan.
‘Ja, dat zeggen al mijn vrienden. Maar ik kom na mijn studie direct terug, hoor!’
‘Zoals ik gehoord heb is het weer daar niet prettig en je wordt gediscrimineerd.’
‘No man, dat is overdreven denk ik. Kijk maar hoeveel Hollanders hier rondlopen en niemand discrimineert ze.’
‘Dat is waar, maar wij zijn altijd te goed en te gastvrij.’
Zo gaat het gesprek tot de radio de tijd aangeeft.
‘Is het al zo laat? Ik ben helemaal vergeten dat ik nog familie thuis krijg die me zonodig moet groeten,’ zegt Jim, terwijl hij opstaat.
Emi had de hele avond niet veel gezegd. Ze staat ook op en kijkt hoe Jim Johan en Lucie een hand geeft en hoe ze elkaar het beste toewensen.
‘Je moet schrijven hoor,’ zegt Lucie, ‘dan weten we hoe het daar is, misschien kunnen we ook een beetje daar komen.’
Jim belooft het.
Nauwelijks zijn ze op het erf of Jim slaat zijn arm om Emi's hals. ‘Wat ben je stil vanavond.’
Ze gaan dicht tegen het huis staan. Hij kust haar. ‘Mieke, zal je je goed houden tot je bij me bent,’ vraagt hij.