Ze wil opstaan en schuift naar voren, maar als ze de koude wind in haar rug voelt, gaat ze weer tegen hem aan zitten.
Emi is vandaag niet naar school geweest. ‘Geen zin,’ heeft ze aan Jim gezegd.
‘Ik verlang naar je,’ fluistert Jim in haar oor. ‘Zal je altijd van mij blijven? Je bent zo lief. Heeft iemand je dat al eerder verteld?’
Ze antwoordt niet. Ze zou altijd zo willen blijven zitten, de hele verdere avond en morgen. Hij kust haar haar, haar handen, haar hals. Ze krijgt er zo'n slap gevoel van. Ze zegt: ‘Kan ik onder alle omstandigheden op je rekenen Jim?’
‘Je kunt altijd op me rekenen,’ zegt hij. Dan staat hij resoluut op. ‘Kom we moeten weg. Ik wil je geen moeilijkheden bezorgen,’ zegt hij en trekt haar mee.
Een koele bries overspoelt het land. Emi rilt even.
‘Heb je het koud?’ vraagt Jim.
Emi knikt. Hij trekt haar naar zich toe. Met zijn arm om haar schouders lopen ze al pratend weg tot ze in het centrum van de stad zijn aangekomen. Voorzichtig haalt ze Jims arm van haar schouders af. Hij vraagt: ‘Mag het niet meer?’
‘Alles mag, maar pas nadat je met Lucie en mama gesproken hebt,’ zegt ze.
‘O ja, we zouden afspreken wanneer ik bij je zus kan komen om kennis te maken. Ik was het bijna vergeten.’
Emi blijft met een ruk staan en kijkt Jim strak aan. ‘Wanneer je kan, nô. Je moet horen wat gisteravond gebeurd is.’
Dan vertelt ze het gebeuren, al lopend, haarfijn tot ze bij haar huis aankomen en Jim afscheid van haar neemt.