scheldt uit. Emi hoort het nauwelijks.
‘Dag schat.’
Emi schrikt van het gezicht naast het hare.
‘Waarom kijk je zo ernstig? Heb je zorgen?’
Ze schudt van nee. Zorgen op zo'n mooie morgen. Ze moet er bijna om lachen.
‘Waaraan dacht je zo?’
Hoe zou ze kunnen vertellen dat ze aan het lange haar van de dame dacht? Ze kan zo snel geen ander antwoord vinden en lacht.
‘Als je het bever niet zeggen wil, laat dan maar,’ zegt hij.
‘Waar ga je naar toe?’ vraagt hij na enkele minuutjes.
‘Naar het werk,’ zegt ze.
‘Mag ik je afhalen?’
‘Nee,’ zegt ze vlug. ‘Wat zal mevrouw ervan denken als ze dat ziet!’
‘Kan ik je vanavond zien?’
‘Nee, ik moet naar school.’
‘Mag ik je dan van school afhalen?’
Omdat ze niet antwoordt gaat hij verder.
‘Waar zit je op school?’
Ze zijn intussen in de Jodenbreestraat aangekomen, waar ze in een lijn drie moet stappen. Ze blijft dus staan.
‘In de Dr. Sophie Redmondstraat, Sypestein II.’
‘Hoe laat loopt het af?’
‘Half negen.’
‘Goed dan haal ik je af.’
Dan bedenkt ze zich opeens en roept: ‘Wacht in de Rust en Vredestraat,’ terwijl ze in de bus springt die op het punt staat te vertrekken. Ze baant zich een weg tussen de vele knieën naar de achterste bank waar er nog een plaats open is.