Asekete
(1982)– Mechtelly– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
[VI]De mannen zitten buiten op bankjes. Ze hebben een houtvuur gemaakt. Het vuur moet zorgen voor licht maar is ook goed tegen de muskieten. Daarom hebben ze een paar takken manbarklak en kwasibita in gedaan. Dat jaagt de muskieten weg. Het heeft vanmiddag hard geregend, daarom zijn er zoveel muskieten. Ze zijn uit hun schuilplaatsen verjaagd. De mannen zitten dichtbij het vuur. Pito zegt: ‘Mannen broeders, wij zijn een gelukkig volk en wij zijn vrolijke mensen. Zo willen wij het. Zo willen de Goden het. Als de rovers ons grondjes vernielen zijn we boos. Nu ze niet meer komen zijn we niet meer boos op hen.’ ‘Zo is het’ zeggen ze in koor. ‘Zo willen de Goden het ook’ zegt Pito. ‘Niemand in het dorp mag verdriet hebben. De grond geeft ons koren en cassave en het water geeft ons vis. Het bos geeft ons vlees en de bomen geven ons vruchten en al het andere dat we nodig hebben.’ ‘Zo is het’ zeggen de mannen. ‘Laten we de Goden daarvoor dank zeggen.’ De mannen klappen in de handen. ‘En toch heeft iemand in het dorp verdriet’, gaat Pito verder. | |
[pagina 20]
| |
Eén van de mannen staat op van zijn bankje. Hij schreeuwt: ‘Dat kan niet, heeft hij geen voedsel?’ ‘Niet alleen gebrek aan voedsel geeft een mens verdriet.’ De man die opgestaan was is weer gaan zitten. ‘Ook gemis en andere dingen’ zegt Pito. ‘Natuurlijk’ zegt een ander. ‘Als het een jong meisje is, wil ze misschien trouwen. En anderen die nog geen kind hebben willen graag één.’ En hij kijkt trots de kring rond. ‘Nee waarde broeder, dat is het niet.’ zegt Pito en krabt bedenkelijk achter de oren. ‘Wat is het dan, als we het weten zullen we beslist helpen.’ ‘Zo mag ik het horen’ zegt Pito. Het is even stil. De mannen kijken allemaal naar Pito. ‘Wat zal hij zeggen?’ Pito zegt niets. Hij kijkt ver voor zich uit alsof hij diep moet nadenken. Dan schraapt hij zijn keel en zegt: ‘De vrouw wil heel graag haar moeder en zusters zien.’ ‘Wie heeft hier geen moeder en...’ vraagt één. Maar hij blijft midden in de zin steken. Er is wel één. Ze weten het allemaal ineens, maar niemand durft de naam noemen. Dan zegt Pito ‘Asekete.’ De mannen zijn stil. Hoe komt het dat ze niet eerder hieraan gedacht hebben? ‘Maar dat is toch geen moeite’ zegt één. ‘Helemaal niet’ zegt een ander. ‘We brengen haar om haar familie te zien. Het was toch niet de bedoeling haar verdriet aan te doen?’ ‘Natuurlijk niet’ zegt weer één. ‘Broeders’ zegt Pito ‘dat is niet het probleem. Het gaat erom waar ze haar moeder moet zien en hoe dat moet gebeuren. We kunnen niet naar de plaats gaan waar haar familie woont, anders maken ze ons dood.’ ‘Dat is waar ook.’ Ze denken allemaal diep na. Je kan ze haast horen denken. Na enige tijd begint eentje aarzelend. ‘Ene... zouden we de Goden niet kunnen oproepen en hen vragen de familie van | |
[pagina 21]
| |
haar in het bos te brengen?’ ‘Dat is geen slecht idee’ zegt een oudere man, ‘net zoals Asekete zelf die ochtend.’ ‘Ik weet ook geen andere mogelijkheid’ zegt Pito. Omdat niemand meer met ideetjes komt zegt Pito ‘zullen we dat doen?, zullen we de Goden om hulp vragen?’ ‘Zo is het’ zeggen ze in koor. Dan staan ze op en geven elkaar de hand. Even later loopt een ieder met zijn bank in de hand een andere richting uit.
Vanavond brandt het lichtje in Pito's hut laat. De kaars is haast helemaal op. Pito zet een nieuw stuk en steekt het aan. Hij is blij dat hij de nieuwe kaars op tijd heeft kunnen aansteken. Zo heeft hij het vuur behouden. Iedere keer als Pito het vuur moet aanmaken moet hij twee stenen tegen elkaar wrijven. Daarbij heeft hij een beetje foegoe nodig. Dat vindt hij in het bos in rotte bomen. Dat is veel werk. Ook de kaars haalt hij in het bos van de sipioboom. De kaars is een soort hars of boomsap dat steeds uitvloeit uit de stam van de boom, wanneer de boom wordt aangekapt. Hij neemt wat stukken liaan, bladeren, een stuk hertengewei en zaadjes uit een moetètè en doet ze op tafel in een kleine prapi. Hij giet ook wat mauritiuspalm-wijn erbij. Dan dekt hij het af met een blad van de bostajer. Pito neemt zijn sekseki op en slaat het zachtjes op en neer. Zijn vrouw en zoon slapen. Ze hebben er geen last van. Het gebeurt wel meer dat Pito laat 's avonds bezig is. Als iemand in het dorp ziek is, spreekt Pito de hele nacht tot de geesten. Hij vraagt ze om het leven van de zieke te behouden. Meestal helpt het wel. Vanavond is niemand ziek. Maar wat morgen moet gebeuren is zo belangrijk. Pito zelf weet niet hoe het allemaal zal | |
[pagina 22]
| |
aflopen. Hij schudt de sekseki: ‘Geef me de kennis en de wijsheid om te handelen in deze nacht’ prevelt Pito. Hij gaat op een bankje zitten en steekt zijn pijp aan. Met tussenpozen trekt hij er aan. Zijn ogen houdt hij half gesloten. Je zou kunnen denken dat hij slaapt. Af en toe richt hij zijn hoofd op en blaast een dikke rookwolk weg. Dan staat hij ineens op en gaat met de sekseki in de hand voor de tafel staan. ‘Grote Goden van mijn voorvaderen’ zegt hij langzaam, ‘gij hebt mij nooit teleurgesteld. Ook nu zal dat niet gebeuren. Laat morgen de negers naar de nabij gelegen open vlakte komen, zodat we met ze kunnen onderhandelen.’ Hij slaat drie maal op de afgedekte prapi. ‘Zo moet het zijn’, zegt hij telkens. Dan keert hij zich om, knijpt het lichtje uit, stapt in zijn hangmat en valt meteen in een diepe slaap.
De volgende morgen zegt Pito aan zijn vrouw: ‘Vrouw, zeg aan Asekete dat ze zich moet kleden en klaar houden. Over een half uurtje moet ze mee om haar familie te groeten.’ De vrouw is gewend vreemde opdrachten te krijgen, daarom loopt ze rustig naar buiten. Als ze de hut van Asekete nadert roept ze: ‘A mondo man’Ga naar voetnoot1). ‘An an’Ga naar voetnoot2) antwoordt Asekete en ze komt naar buiten. ‘Joeparorpo?’Ga naar voetnoot3) vraagt de vrouw. ‘Joepa’Ga naar voetnoot4) antwoordt Asekete. ‘Een boodschap’ zegt de vrouw. Als Asekete de boodschap verneemt kijkt ze eerst verbaasd, daarna begint ze te lachen. ‘Gaan we naar het dorp?’ vraagt ze. Maar de vrouw weet het niet. ‘Dat zal wel zo zijn’ zegt Asekete. Omdat de vrouw van Pito niets meer weet te vertellen, groet ze Asekete en gaat | |
[pagina 23]
| |
naar haar hut terug. Als Asekete weer alleen is denkt ze aan wat er allemaal zal gebeuren. Hoe komen ze erbij om haar te brengen om haar moeder te gaan groeten? Dit had ze niet verwacht. Ze heeft nu geen tijd om na te denken. Ze moet zich vlug kleden. Ze neemt een panji die ze zelf geweven heeft. Ja hoor! Asekete is knap. Ze kan zelf de katoenen pluisjes schoonmaken en verwerken met een koetja (spinnewiel). Het spinnewiel is gemaakt van een stuk gesneden kalebas. In het midden in een gaatje staat er een stokje. Als je er even aankomt draait het om zijn as. Ze legt de kralensnoer | |
[pagina 24]
| |
om haar hals. Als ze de mooie kralenbanden om haar voeten doet hoort ze de sekseki. Ze rent naar buiten. Ze heeft het gevoel dat haar hart luider klopt dan gewoonlijk. Buiten staan de piaaimannen gereed met hun sekseki en pijl en boog. Pito's vrouw mag met haar mee. Ze loopt met haar tussen de mannen in. ‘Wat zal er gebeuren?’ denkt Asekete, ‘de mannen gaan niet om te vechten. Ze hebben geen knotsen bij zich.’ Dat maakt haar wat rustiger. Ze hebben ongeveer een uur door het bos gelopen. Asekete kijkt om zich heen. Dat is niet de richting van haar dorp. Haar dorp ligt aan de Tibitirivier. Of kent ze de omgeving niet meer? Het is ook al een tijd geleden dat ze daar voor het laatst was. Ze heeft het niet zo goed bijgehouden, hoe lang geleden het is. Ze telt op haar vingers. Het is nu zes keer dat de maan vol aan de hemel heeft gestaan. Nu ze er over denkt weet ze het zeker. Dit is niet de omgeving waar haar dorp ligt. Er staat een grote switbonkiboom en vlak er achter een heel grote zwamp. Om het dorp te bereiken moet je vanaf de boom twee stappen naar rechts gaan, dan voel je het weggetje onder het water. Asekete kijkt om zich heen. Ze ziet zoveel bomen, maar die switbonkiboom ziet ze niet. Hé oo... Dat is Pito. ‘Stop’ zegt hij. De vrouw van Pito grijpt haar arm vast. Nu hoort Asekete het. Het zijn stemmen van haar mensen. Hé oo.... roept Pito. Dan ziet Asekete ze ook. Pito zegt dat ze moeten blijven staan en hij wijst met zijn handen. De mensen blijven ook staan. Pito zegt: ‘Wij willen vrede.’ De negers praten zacht tot elkaar. Dan zegt één: ‘Wat willen jullie?’ Maar, o gunst, wat een ramp!! Zij verstaan Pito niet en Pito verstaat ze ook niet. Asekete komt ze te hulp. Ze vraagt of ze mag helpen. Na- | |
[pagina 25]
| |
tuurlijk mag ze dat. Wat een uitkomst! Dan zegt Pito: ‘Wij willen vrede.’ Asekete herhaalt het in haar eigen taal. ‘Wij hebben hier een vrouw van jullie. Ze wil haar moeder en zusters zien’. E è! roepen de negers. Dat is de dochter van Kwamina. Dan ziet Asekete zowaar haar oom staan. De oom heeft haar ook herkend. Hij wil naar haar toelopen. Maar Pito houdt zijn pijl en boog in aanslag. Asekete schrikt er een beetje van. Ze voelt de hand van Pito's vrouw die haar wat steviger vasthoudt. Pito zegt: ‘Zeg ze dat niemand naar je toe mag komen en dat je moeder en zusters morgen tegen deze tijd hier moeten zijn. Dan kan je ze groeten.’ Nadat Asekete dit vertaald heeft, zegt één van de negers. ‘Geef ons haar mee naar haar moeder. Wij zullen nooit meer iets kwaads tegen jullie doen. Het zal altijd vrede zijn.’ Pito schudt zijn hoofd. ‘Nee, zegt hij streng, zolang ze bij ons is weten we het zeker.’ De Saramaccaners beloven de boodschap naar Asekete's moeder te brengen. Daarna gaan ze naar huis terug. Asekete heeft toch haar oom en haar mensen gezien. Als ze naar haar huis loopt zingt ze een indiaans liedje. Bij het refrein laat ze haar lippen trillen. Pito kijkt even naar haar als ze weg loopt. Hij is ook blij. Hij houdt niet van verdrietige mensen. Nu is iedereen tevreden.
De volgende morgen gaan ze weer op stap. Asekete heeft weer haar mooie panji aan. Maar ze is vandaag veel mooier. Ze heeft vlechtjes op haar hoofd en ze heeft er bloemetjes in gedaan. Ze loopt met Pito's vrouw tussen de mannen in. Af en toe hoor je enkele mannen met elkaar praten. Asekete is bang dat er iets mis zal gaan. Zullen de mannen de boodschap aan haar moeder hebben gegeven? Zal haar moeder wel komen? Ze is vol spanning. Pito's vrouw merkt dat. | |
[pagina 26]
| |
Ze zegt: ‘Ze komen straks.’ Asekete knikt. Ze kijkt naar de apen in de bomen die heen en weer springen. Leguanen die snel weg kruipen. De droge bladeren maken een ritselend geluid onder hun voeten. Nu hoort Asekete het geluid dat ze zo graag wil horen. Stemmen van mensen! Pito gelast ze stil te staan. Dan praten ze net als gisteren. Asekete staat in het midden. Ze vertaalt. Daarna vraagt ze of haar moeder en haar zusters naar haar toe mogen komen. Ze mogen één voor één. Haar moeder komt het eerst naar haar toe. Daarna haar zusters. Dat zijn er vier. Asekete heeft tranen op haar wangen van blijdschap. Haar moeder ook. Nu heeft ze gezien dat haar dochter het goed maakt. Maar het mooiste van alles is dat Pito hen belooft morgen cassavestokken voor hen te zullen brengen. Dan kunnen ze zelf hun kostgrondje maken. Ook zal hij ze honden geven voor de jacht. Zo zullen ze geen gebrek hoeven te lijden. De mensen vinden de indianen erg vriendelijk en beloven niet meer te zullen stelen. Dat hoeft ook niet meer want over enkele maanden kunnen ze zelf cassave en bananen en pataten oogsten, en vlees hebben in overvloed, want nu hebben ze ook jachthonden. |
|