[VII]
Er zijn nu weer enkele maanden verstreken. Asekete heeft vaak haar familie in het bos ontmoet. Ze heeft mooie panji's gemaakt, kralen en kettingen geregen en voor hen meegebracht. De Saramaccaners komen niet meer plunderen. Ze zijn vrienden van de indianen geworden. Nu mag Asekete weer naar haar dorp. Maar wil ze zelf terug naar haar dorp?
Asekete heeft zoveel vrienden en vriendinnen onder de indianen gemaakt, dat dit niet zo gemakkelijk gaat.
Pito denkt er al enige dagen over.
Nu praat hij met zijn vrouw. Hij zegt: ‘Vrouw, de negers plunderen niet meer. Zullen we Asekete naar haar dorp terug brengen?’ De vrouw zit op een bankje voor de kookhut. Ze haalt zaadjes uit katoen. Ze kijkt op. ‘Wil ze dat dan?’ vraagt ze.
Pito weet het niet. Hij trekt zijn schouders op. ‘Vraag haar’, zegt ie.
Hij neemt zijn hengelstok die tegen de hut staat en gaat het dorp uit.
De vrouw zit nog even. Ze denkt na. Ze zal straks naar Asekete gaan om het te vragen. Zij zou toch zelf moeten zeggen of ze naar haar dorp terug wil. De vrouw staat op.
Ze zet de kalebas met katoenpluisjes binnen en gaat naar de hut van Asekete. Ze roept. Asekete zit achter de hut.
Ze is niet alleen. Dat gebeurt in de laatste tijd vaker.