vlammen.
Pito voert het woord. Natuurlijk, want hij is de belangrijkste onder hen. Hij heeft alle piaaimannen bij elkaar geroepen want morgen moet het gebeuren. Morgen moeten de geesten iemand in hun handen geven. Ze hebben allen op hun manier heel hard gewerkt. Pito opent de vergadering.
Hij zegt: ‘mannen, broeders. We hebben hard gewerkt en een drank verdiend. Daarom zullen wij gezamenlijk drinken op het slagen van ons plan. De geesten hebben ook hard gewerkt daarom geven we ze een drank’. Hij heft de kruik met kasiri op en schenkt een beetje in een kalebas.
Daarna giet hij een beetje kasiri op de grond.
‘Broeders’, zegt hij ‘de geesten van het dorp, de geesten van onze voorvaderen, de geesten van lucht, water en land hebben altijd voor ons gezorgd. Ze hebben ons nooit in de steek gelaten. Vanavond zijn we hier bij elkaar en we weten dat ze ons dit keer ook geen schande zullen geven.’
De mannen klappen in de handen. ‘Ipiro’, zo is het, zeggen ze allemaal. Pito gaat rustig verder. ‘We hebben hard gewerkt en onze plicht gedaan.’ Hij giet weer wat uit de kalebas op de grond. Dan zegt hij plechtig: ‘Morgen vroeg moet de negerin bij de zwamp zijn.’ De mannen klappen in de handen. ‘Zo moet het zijn’ zeggen ze in koor. ‘Zo hebben we afgesproken, zo moet het zijn’ zegt Pito, terwijl hij plechtig weer wat kasiri uit de kalebas schenkt.
Dan schenkt hij de kalebas vol, drinkt er een beetje uit en geeft het aan de man die naast hem zit. Zo gaat het verder tot ze allen gedronken hebben.
De kalebas wordt aangevuld en gaat weer rond. Ook de ingipipa met tabaksbladeren gevuld komt te voorschijn.
Ze lachen luidop en praten over de visvangst en andere leuke dingen. Kijk maar hoe gezellig het gaat. Ze worden allemaal steeds vrolijker. Mani ligt al half van zijn bankje af, maar als het zijn beurt is neemt hij toch een flinke haal aan de pijp en een slok uit de kalebas.
Zo gaat het tot ze één voor één naar hun hut strompelen.