Hij zegt: Wij hebben zoveel geduld gehad. Het wordt steeds erger. We moeten nu wat hiertegen doen.’
Hij kijkt weer om zich heen, dan gaat hij verder. ‘Maar wat?’ vraagt hij met luidere stem. ‘De Goden hebben ons verboden mensen te doden zonder eerst met hen te praten. Dat weten wij hier allemaal. Maar hoe moeten wij tot hen praten?’ zegt hij terwijl hij zijn schouders optrekt. ‘Waar is de derde piaaiman? Laat hij spreken.’
Weer schuivelt een man naar het midden van de kring.
Hij kijkt om zich heen, schraapt zijn keel en zegt: ‘Mensen, hoe zullen we tot de rovers kunnen praten? We moeten een list bedenken. We moeten één gevangen nemen. Dan kunnen we met ze onderhandelen. We zullen de grote Goden vragen één van hun in onze handen te geven. Dat zullen we moeten doen.’
Dan klapt Pito in zijn handen, hij is het ermee eens. Ze moeten de Goden raadplegen.
Alle mensen klappen nu ook in hun handen. Ze zijn het er allemaal mee eens.
Dan gaan ze terug naar hun hut. Kort daarop gaan ze naar hun werk.
De mannen gaan de gronden openkappen en de vrouwen gaan cassave planten.
Pito heeft geen zin meer om op jacht te gaan. Zijn vrolijke stemming is helemaal verdwenen. Hij gaat naar het bos maar hij neemt geen pijl en boog mee.
Hij neemt alleen zijn moetété, een paar stukken ananas, een houwer en zijn sekseki mee. Hij gaat niet jagen. Hij gaat bladeren en boombasten halen in het bos.
Hij loopt het bospad op.
Als hij langs het cassaveveld komt vloekt hij nog eens hartgrondig. Gunst, wat is hij boos op de rovers. Hij zou met alle lust enkele doodschieten met zijn pijl en boog. Maar dat mag hij niet. Pito is gehoorzaam aan de geesten.
Als hij niet gehoorzaam is zullen de geesten hem niet helpen als hij in nood verkeert.